Niet wie ik ben, maar wat ik ben

Met terugwerkende kracht beseft de Antilliaans-Nederlandse schrijver Olaf Stomp dat hij in zijn leven soms ineens een Ander was. Laatst moest hij toegeven: ‘Ja, ik heb weleens last van mijn huidskleur.’

Blog

Ze kijken me allebei aan. 'Nein, nein. Er ist Antilliaan.' Ik kijk terug. Niet langer dan een paar tellen waarschijnlijk. Maar in mijn herinnering hebben onze blikken elkaar veel langer gekruist.

Het is mei 1977 en ik ben veertien. In Bovensmilde zijn de leerlingen en onderwijzers van de plaatselijke lagere school gegijzeld. Door Molukse kapers die strijden voor een onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek. Nog geen vijfhonderd meter verderop sta ik, met een tiental anderen – volwassenen, kinderen – bij de afzetting van de politie die nieuwsgierigen als ik op afstand houdt. Ik sta daar omdat we met ons gezin in de buurt al jarenlang kamperen op een camping. Wat daar verderop gebeurt in de school is een voorval uit de buitencategorie. Een voorval dat ver uitsteekt boven de bekende campingactiviteiten als volksdansen, schapenscheren en de sporttoernooitjes voor de jeugd.

Een vakantievriendinnetje zegt dat ik op Michael Jackson lijk en dat is op dat moment nog iets om erg trots op te zijn

Ik ben een jongen met, zoals ze dat noemen, een mokkatint en heb een grote bos zwarte krullen. Een vakantievriendinnetje zegt dat ik op Michael Jackson lijk en dat is op dat moment nog iets om erg trots op te zijn. Ik draag een T-shirt waar Curaçao, het eiland waar ik ben geboren, in grote letters op staat.

Een dikke man stapt uit zijn auto, een Mercedes. Het is een Duitser, dat zie ik aan het nummerbord. Een ramptoerist avant la lettre. Hij stapt op een politieman af, begint met hem te smiespelen en wijst in mijn richting. Ze kijken nu allebei naar mij. Ik voel me behoorlijk ongemakkelijk.

'Nein, nein. Er ist Antilliaan', antwoordt de agent. Daarmee is de kou uit de lucht. Ik ben geen Molukker, geen kaper in de dop.

Tot buitenstaander bestempelt

Het voorval is me mijn leven lang bijgebleven. Een tamelijk onschuldige anekdote en inmiddels voor mezelf een versleten verhaal. Tegelijkertijd is er vanaf dat moment iets blijven knagen. Het is de eerste keer dat ik met mijn neus op de feiten wordt gedrukt: dat er situaties zijn waarin de omgeving mij tot buitenstaander bestempelt. En dat het op die momenten niet uitmaakt dat ik een zachtaardige, vrolijke en sociale jongen ben. Niet wie ik ben, maar wat ik ben doet ertoe.

Die momenten zijn schaars in mijn leven. Ik prijs me gelukkig. Mijn kinderjaren in Groningen, waar we met ons Nederlands-Antilliaanse gezin zijn beland, als ik zeven ben, zijn tamelijk onbekommerd. Vriendjes bij de vleet. Ik kleur me als een kameleon in mijn nieuwe omgeving. Daar hoef ik niet veel voor te doen – van huis uit, ook op Curaçao krijgen we een nogal Hollandse opvoeding – Papiaments wordt er bij ons niet gesproken. Dat maakt me later tot wat je nu in vakjargon noemt een geassimileerde allochtoon. Niet bewust of om mijn wortels weg te poetsen, er valt niets te photoshoppen aan mijn achtergrond.

Talkpoeder

Mijn mokkatint zit me niet in de weg. Ja, een enkele keer, en wel heel letterlijk. Zo is er bijvoorbeeld dat kinderfeestje bij een vriendje thuis, als ik nog op de lagere school zit. We doen spelletjes, bedacht en geleid door de moeder des huizes. Een ervan is dat we allemaal – op één vriendje na dat de beurt heeft – achter een gordijn plaatsnemen en er onze blote voet er onderuit moeten steken. Degene die de beurt heeft, moet raden van wie welke voet is. We staan op het punt van beginnen en ik maak de moeder erop attent dat ik telkens als eerste af zal vallen omdat mijn bruine voet direct zal verraden wie ik ben. Enkel spierwitte voeten om me heen. De moeder is niet voor één gat te vangen en haalt een bus talkpoeder en bestrooit mijn voet rijkelijk met het spul. De grote witmaker lost alles op, maar niet heus. Ik voel me ongemakkelijk maar niet meer dan dat. En hoe naïef en onbeholpen ook van het mens, ze bedoelt het goed.

Ik heb geen talkpoeder bij me dat me kan redden als ik een kleine twintig jaar later op de beroemde Karelsbrug in Praag sta. Het is twee jaar na de val van het IJzeren Gordijn. Mijn vriendin – Hollands en lelieblank – en ik zijn hier voor een romantische trip. Maar terwijl we hier staan, midden op deze brug, komen er zo’n vijftig neonazi’s luidruchtig de brug op gemarcheerd. Indrukwekkend gewelddadig is hun aura; bomberjacks, kaalgeschoren hoofden en gewapend met knuppels en boksbeugels.

Ik besef dat ik er, letterlijk, niet mee weg kom dat ik zo’n aardige gozer ben en met die lui best een boom zou kunnen opzetten. Over voetbal bijvoorbeeld, over die fenomenale penalty van hun beroemde landgenoot Panenka, in de EK-finale tegen Duitsland van jaren daarvoor. Nee, dat gaat niet. Ik heb de verkeerde huidskleur op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.

'Doe je capuchon op en draai je naar het water!' roept mijn vriendin, terwijl de meute nadert. Goed plan. De horde dendert voorbij, mij ongemoeid latend. Ik weet niet of ik bang ben, misschien is het te snel gegaan. Wat me nog bijstaat nu, na al die jaren, is het besef van toen: niet wie ik ben, maar wat ik ben doet ertoe.

Soms is het een gevoelskwestie en kan ik het niet hard maken

Dat besef is er vaak en hangt dan als een onzichtbare schaduw boven me. 'Ben jij je eigenlijk vaak bewust van je huidskleur, heb je er last van?' vraagt een (witte) vriend me. Misschien is zijn vraag ingegeven door het aangewakkerde racismedebat. Hij kent me goed en weet dat ik in een overwegend witte vriendenkring verkeer. 'Ja', zeg ik tot zijn en misschien ook wel mijn eigen verrassing. Soms is het een gevoelskwestie en kan ik het niet hard maken. Dat ik me in winkels bijvoorbeeld, vroeger vooral, bespied waan en van de weeromstuit hypercorrect gedrag vertoon. 

Paspoortcontrole

Op andere momenten, als ik er juist aantoonbaar vanwege mijn huidskleur wordt uitgepikt, ben ik juist laconieker en is mijn vrouw degene die zich erover opwindt. Etnische profilering inderdaad, geregeld op Schiphol, en de Italiaanse caribinieri kunnen er ook wat van. En een keer op de terugweg met de trein uit Londen, bij de Franse douane. Mijn vrouw en ook mijn nogal witte kinderen worden ongemoeid gelaten, maar de stoere Franse soldaat kijkt in mijn paspoort en verlangt op norse toon uitleg over mijn geboorteplaats (Willemstad, Curaçao). Ik maak een grapje, maar dat stelt hij duidelijk niet op prijs. Gelaten, misschien is dat een betere uitdrukking van mijn gemoedstoestand op deze momenten dan laconiek. Ik kan dit machtsvertoon maar beter over me heen laten komen. Des te sneller ik hem ervan overtuig dat ik noch gevaarlijk noch een onwelkome buitenstaander ben. Maar ja, de volgende keer is het waarschijnlijk weer raak.

Ik doe er zelf aan mee

Hoe bewust ik me sinds dat voorval lang geleden in Bovensmilde ook ben van het mechanisme van de rol van de potentieel gevaarlijke Ander: ik doe er zelf aan mee.

Ik zit in de trein van Amsterdam naar Utrecht. Het is niet lang na de terroristische aanslagen in Parijs, bijna een jaar geleden. Door het gangpad rent een jongeman naar het voorste deel van de trein. Hij heeft een mediterraan uiterlijk. Er spoken allerlei gedachten door mijn hoofd, allemaal terug te leiden naar een angstig woord: aanslag. De trein raast door in de donkerte, het is avond. Er gebeurt niets. Als we in Utrecht aankomen, voel ik me licht beschaamd. Hoe kon ik die rennende jongen met de verdenking opzadelen een terrorist te zijn? Weliswaar enkel in mijn gedachten en niet uitgesproken zoals destijds de Duitser in Bovensmilde, maar toch. Ik had de oorzaak van zijn geren even gemakkelijk kunnen koppelen aan iets niet-gewelddadigs: hartstochtelijk op zoek naar zijn geliefde voor in de trein, roos in de tas, geen uzi. Ik zou toch beter moeten weten? Niet dus. De renner van daarnet was voor mij een wat, niet een wie.

We kunnen braaf beweren dat we kleurenblind zijn, maar niemand die dat werkelijk is in het echte leven. Ook ervaringsdeskundigen niet. Ik wist dat natuurlijk wel en ik wist dat natuurlijk niet. Deze kameleon verschiet pardoes van kleur. Van schaamte? Ja, een beetje. Vooral omdat ik besef dat het tijd is om kleur te bekennen in een samen­leving waarin groepen steeds verder van elkaar af lijken te drijven.

Laten we elkaar verhalen vertellen over wat zich in ons hoofd afspeelt. Oprecht en zonder verwijten.

Dit artikel verscheen eerder in Trouw, in het katern TIJD, op 22 oktober 2016.