Gevoelige kwesties en complottheorieën: hoe reageer je daarop in de klas?

Na de moord op de docent maatschappijleer Samuel Paty in Parijs is de discussie opgelaaid over de vraag wat docenten nog kunnen en moeten zeggen, in klassen die steeds diverser worden van samenstelling. Alles moet bespreekbaar blijven, benadrukken vier onderzoekers en trainers, juist in deze tijd van aanslagen en complottheorieën. Maar hoe? Een overzicht van hun adviezen.

Artikel
Intercultureel vakmanschap

‘Het gaat helemaal de verkeerde kant uit’, zegt onderzoeker en journalist Margalith Kleijwegt. ‘We lijken steeds minder belangstelling voor elkaar te hebben, er is steeds minder empathie.’ Kleijwegt zegt het op de dag waarop bekend wordt dat een leraar in Rotterdam is ondergedoken na bedreigd te zijn, vanwege een oude cartoon die in zijn klas hing en die de spot dreef met jihadisten.

Ook een petitie voor een verbod op cartoons met de profeet Mohammed, die half november door meer dan 120.000 mensen in Nederland was ondertekend, vindt ze zorgelijk. Wie zo’n verbod wil, begrijpt niet ‘dat er verschil is tussen de profeet en moslims’, zegt ze. ‘Moslims mag je niet beledigen, en terecht. Maar een religie wél. Moslims bestaan echt, terwijl voor veel mensen helemaal niet vaststaat dat Allah bestaat. Ook met Christus en Jaweh mag je de spot drijven.’
Het is bij uitstek een ‘gevoelig onderwerp’, dat in de les burgerschapskunde aan bod kan komen. Kleijwegt deed er onderzoek naar en publiceerde in 2016 2 werelden, 2 werkelijkheden; hoe ga je daar als docent mee om? Het rapport, een opdracht van het ministerie van Onderwijs, maakte veel indruk, mede door de vele praktijkvoorbeelden van zulke onderwerpen.

Want hoe reageer je als een leerling in alle ernst zegt dat de aanslagen van ‘9/11’ in New York zijn verzonnen door Amerikanen en zionisten, om moslims in een kwaad daglicht te zetten? Of als leerlingen zeggen dat ‘de media’ het ‘zogenaamd aangespoelde’ jongetje Aylan op een Turks strand hebben gelegd, om medelijden met vluchtelingen op te wekken? Of wanneer een leerling met een denkbeeldige mitrailleur om zich heen gaat schieten, en zegt ‘alle joden’ dood te willen schieten?

Volledig ontredderd

‘Er is sinds dat rapport weinig veranderd. De situatie is eerder verhard, met meer nadruk op “identiteit”’, mailt een docent maatschappijleer met jaren ervaring. Hij vertelt over een stagiair op een mbo-school die hem een paar uur eerder ‘volledig ontredderd’ vertelde per mail te zijn bedreigd door een leerling. ‘Reden: ze had enkele websites opgegeven ter voorbereiding op huiswerk. Op een daarvan stond een column over de islam. Voor deze 17-jarige leerling een reden haar te mailen dat er wat zou zwaaien als ze die opdracht zou handhaven. Dat is de tijdgeest.’

‘Ik blijf mijn werk met plezier doen en blijf relevante onderwerpen bespreken, ik blijf de dialoog in de klas in stand houden’, vervolgt de docent. Hij wil echter anoniem blijven en verder niet geïnterviewd worden. ‘Liever laf dan slecht slapen uit angst.’

De wil om de dialoog in stand te houden is er zeker

Maar hoe doe je dat dan, die dialoog in stand houden? De wil is er zeker, blijkt uit een rondgang langs trainers en onderzoekers. Kleijwegt: ‘Mijn advies is: laat niet iedereen burgerschapskunde geven, maar alleen de mensen die het leuk vinden. En als het even kan, doe het met een team van docenten met een verschillende achtergrond.’

Ze beschrijft een werkbezoek aan een vmbo in Amsterdam, het Calvijn College, waar ze een meisje hoorde vertellen dat de vermoorde redacteuren van weekblad Charlie Hebdo, dat Mohammed-cartoons had afgedrukt, het ‘aan zichzelf te danken’ hadden. ‘Een leraar met een Marokkaanse achtergrond, boog zich voorover, en zei: “Ja, hoe is daar nu thuis over gesproken? Het is móéilijk, hè?” Dat meisje keek hem aan, ontspande en vertelde hoe ingewikkeld het inderdaad was. Die leraar, Sofyan Mbarki, inmiddels fractievoorzitter van de PvdA in Amsterdam, deed het fantastisch. Hij weet hoe het er in dat milieu aan toegaat’, vertelt Kleijwegt.

Een ander advies: probeer niet te heftig te reageren op onverwachte incidenten. Kleijwegt: ‘Dat meisje dat alle Joden wilde doodschieten, was natuurlijk een zeldzaam heftig incident. De lerares die dit overkwam, was er nog ontdaan over. Ze kon er toen niets mee. Ze is er later wel op teruggekomen, al had ze het gevoel te weinig steun te krijgen vanuit school. Het incident werd gebagatelliseerd. Maar je moet altijd op zoiets terugkomen. Maak er een aparte les van, bereid het goed voor, samen met je collega’s. Creëer een open sfeer, zodat je er casual over kunt praten.

‘Zeg niet snel dat een leerling ongelijk heeft. Vraag hoe ze tot hun oordeel komen, vraag naar hun bronnen. Je moet zulke leerlingen leren analytisch te denken, te argumenteren en hun eigen manier van denken te ontleden. En om niet agressief te worden als anderen anders denken. Het draait uiteindelijk om verdraagzaamheid.’

Handelingsverlegenheid

Een begrip dat vaker terugkomt in Kleijwegts rapport – en ook van toepassing is op bovenstaand voorbeeld – is de ‘handelingsverlegenheid’ bij sommige leraren. Vaak hebben ze het gevoel er alleen voor te staan, bleek ook uit het rapport Weerbare jongeren, weerbare professionals uit 2017, van Naima Azough, die spreekt van ‘professionele eenzaamheid’.

In reactie daarop besloot het KIS een gespreksmethode te ontwikkelen die professionals – leraren maatschappijleer, maar ook jongerenwerkers – helpt lastige situaties op het werk, die kunnen leiden tot morele dilemma’s, samen te bespreken. De methode kreeg de naam ‘Struisvogelsessies’ mee, met een knipoog naar de neiging van sommige professionals bij moeilijke kwesties de kop in het zand te steken.

Je leert dat iedereen vanuit zijn eigen referentiekader redeneert, dat heel anders kan zijn dan het jouwe

De methode is in feite een stappenplan, vertelt Annemarie van Hinsberg, programmaleider bij KIS en mede-ontwikkelaar van de gespreksmethode. ‘Eerst bespreek je met je collega’s hoe iedereen naar een bepaald dilemma kijkt. Je leert dan dat iedereen vanuit zijn eigen referentiekader redeneert, dat heel anders kan zijn dan het jouwe. Vervolgens stijg je boven het persoonlijke niveau uit: wat zegt je organisatie, jullie instelling? De visie van de organisatie kan houvast bieden, maar ook gedragscodes, protocollen en afspraken. Dan kijk je naar de wet- en regelgeving, waaronder de Grondwet. Door dit allemaal te laten meewegen, kom je tot een gemeenschappelijk aanpak voor bepaalde situaties die je goed kunt uitleggen aan leerlingen, ouders en collega’s. Je weet dan waar je met elkaar staat.’

Er kan natuurlijk een gemeenschappelijke aanpak uitkomen die niet strookt met je persoonlijke opvatting, vervolgt Van Hinsberg. ‘Je kunt met zijn allen besluiten de vrijheid van meningsuiting te bespreken zonder een spotprent van de profeet Mohammed te laten zien. Omdat de leerlingen op je school diverse achtergronden hebben en je als school niemand wil kwetsen of uitsluiten. En omdat een deel van de leerlingen zich van je afkeert als je zo’n prent toont, en je je doel voorbijschiet. Maar dat kan natuurlijk per school verschillen.’

Kies zorgvuldig hoe je iets bespreekbaar maakt

Als een bepaalde gemeenschappelijk aanpak gekozen is, kies dan zorgvuldig hoe je iets bespreekbaar maakt, waarschuwt Van Hinsberg. ‘Stel je wilt praten over vooroordelen en laten zien hoe kwalijk discriminatie is. Dan is het een slecht idee leerlingen te vragen hun vooroordelen op te sommen, over homo’s bijvoorbeeld, ook al wil je die daarna ontkrachten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat je op deze manier die vooroordelen activeert in het hoofd van mensen, in het onderbewuste. Waardoor je ze alleen maar versterkt.’

Een ander voorbeeld-van-hoe-het-niet-moet, is wat haar zoon onlangs overkwam. Hij ging naar een kennismakingsgesprek met zijn toekomstige medeleerlingen, een overwegend witte klas, met drie kinderen van kleur. ‘De docent wilde een discussie op gang brengen, en vroeg: “Wie is wel eens gediscrimineerd?” Die moest dan gaan staan. Mijn zoon bleef zitten, al had hij dit wel eens meegemaakt. Je weet dat dan de hele klas naar je kijkt en je in een slachtofferrol wordt geduwd. Dat wil je als puber niet. Zo zet je geen discussie op, maar zet je mensen te kijk.’

Homoseksualiteit

Bij een gesprek over homoseksualiteit, is zo’n aanpak ook taboe, zegt Geerte Savenije van de lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam. Savenije traint toekomstige leraren uit alle vakgebieden op het gebied van ‘gevoelige onderwerpen’, waar ze ook op promoveerde binnen het vak geschiedenis en waar ze verschillende artikelen over schreef.

Het is immers nog altijd zo dat kinderen zich niet gauw veilig genoeg voelen om op jonge leeftijd uit de kast te komen. Onder de gereformeerde scholen zijn er zelfs enkele tientallen die openlijk homoseksualiteit afwijzen en ouders soms vragen dat te onderschrijven, toonde recent onderzoek aan, dat tot veel ophef heeft geleid.

‘Als een leraar bijvoorbeeld in de klas zegt zelf homoseksueel te zijn, heeft dat voordelen. Je kunt een rolmodel zijn en laten zien hoe je ermee omgaat. Voor leerlingen die zelf homoseksueel zijn of die homoseksualiteit juist gek vinden, kan dat heel belangrijk zijn. Het kan ook de band met de klas versterken: je laat immers zien dat je de kinderen genoeg vertrouwt om dit met ze te delen.’

‘Maar het kan ook als appèl worden gezien aan homoseksuele leerlingen ook uit de kast te komen. Dat kan heel bedreigend zijn. Dus: als je meldt dat je homoseksueel bent, leid het goed in. Maak duidelijk dat iedereen een andere keuze kan maken over wel of niet uit de kast komen en dat dat prima is.’

Er is nog een reden goed na te denken voor je in de klas vertelt homoseksueel te zijn, vervolgt ze. ‘Als een leerling erg negatief is over homoseksualiteit, kun je er emotioneel te betrokken bij raken. Je moet je afvragen: kan ik professioneel blijven? Kan ik het kind blijven zien als iemand die ik iets kan bijbrengen, wat altijd voorop moet staan, of ga ik het zien als rotkind dat mij aanvalt? Bij twijfel: niet doen. En dat geldt ook voor leraren die hun homoseksualiteit niet als onderdeel zien van hun professionele identiteit. Laat je niet uitlokken om dat tegen je zin te delen. Het hoeft je echt niet te belemmeren het in de klas te hebben over LGBTQI-onderwerpen.’

Jonge, onervaren leraren, raadt Savenije sowieso af te snel gevoelige discussies te beginnen. ‘Je hebt studenten die in september voor het eerst voor de klas staan, en in oktober vragen: ik wil wat met Zwarte Piet doen, hoe zal ik dat aanpakken? Dan zeg ik: doe misschien nog maar even niet. Je moet met een klas iets opbouwen, de leerlingen moeten weten hoe je een discussie leidt, en moeten weten dat ze je kunnen vertrouwen. Want voor hetzelfde geld ontspoort zo’n gesprek totaal, met alle gevolgen van dien.’

Oefen met controverses die wel gevoelig liggen, maar niet te dichtbij bij de leerlingen

Maar hoe voorkom je escalatie, of een situatie dat leerlingen geheel afhaken omdat ze het standpunt van de ander te verwerpelijk vinden om er serieus over in discussie te gaan, zoals bij de Zwarte Pieten-discussie. Wat doe je dan?
Savenijes aanpak: oefen met controverses ‘die wel gevoelig liggen, maar niet te dichtbij bij de leerlingen’. ‘In een training ontwikkeld met het Rijksmuseum van Oudheden gebruiken we een casus van een uitgepakt mummiekindje dat sinds jaar en dag tentoongesteld lag. Dat was een publieke trekpleister, maar ineens ontstond er discussie over of het ethisch wel correct was. Het was vast niet de bedoeling geweest dat het kindje daar al die tijd te kijk lag voor zoveel mensen, vonden bezoekers. En sommigen vonden het ook best een akelig gezicht, zo’n dood kindje. Het museum besloot toen het kindje in het depot te leggen.’

‘Voor kinderen is dat een onderwerp dat best ver weg van hen ligt. Maar als je erover praat, kun je oefenen met de dynamiek: eerst was er jarenlang geen probleem, en ineens ligt het gevoelig – wat tot ingrijpen leidt door het museum. Als de leerlingen het een beetje door hebben, kun je gaan naar een onderwerp dat bij sommigen wél gevoelig ligt, of in elk geval in de maatschappij. En vertellen hoe Zwarte Piet in de jaren tachtig langzaam controversieel werd, terwijl in 2010 de discussie er echt over oplaaide.’

Geen frikandel

‘Tijdens mijn promotietraject naar de identiteit en participatie van jonge Marokkaanse Nederlanders, die ik vergeleek met Nederlandse leeftijdsgenoten zonder migratieachtergrond, viel me op dat ‘witte’ jongeren echt emotioneel konden worden over Zwarte Piet’, zegt Youssef Azghari, docent cultuur, ethiek en communicatie aan de Avans Hogeschool in Breda. ‘Ze hadden er alleen maar positieve associaties bij, die ze weer doorgeven aan hun kinderen. Als je tegen Zwarte Piet bent, moet je dat niet negeren.’

Vrijheid van meningsuiting draait om empathie

Alles draait om empathie, het vermogen je ‘in te leven in de ander’, zegt Azghari. ‘Dat geldt ook voor de vrijheid van meningsuiting. Die is niet vanzelfsprekend, het is geen frikandel die je uit de muur haalt, je moet dat echt oefenen. Wie van huis uit meekrijgt hoe je met die vrijheid omgaat, staat 10-0 voor, heb ik gemerkt. Zo iemand is vaker in staat verantwoordelijk om te gaan met die vrijheid, en te beseffen dat die niet altijd gelijk staat aan het recht om te kwetsen of te schelden. Als je uit een cultuur komt waarin je je altijd moet conformeren aan wat jouw groep, jouw religie, jouw organisatie vindt, en er een taboe is op zeggen wat je denkt, moet je echt leren met die vrijheid om te gaan.’

Azghari behoort tot de professionals die vinden dat een cartoon van de profeet Mohammed altijd getoond moet kunnen worden. ‘Als je er niet over praat, geef je toe aan de radicale en fundamentalistische moslims. Verbieden is een slecht idee, want dan beknot je de vrijheid van meningsuiting. Maar zo’n cartoon tonen moet wel bijdragen aan de les. Laat je leerlingen het onderzoeken. Waarom voel je jezelf gekwetst? Wie stellen de figuren op cartoons voor? Zag de profeet er echt zo uit? Misschien gaan ze nadenken, gaan ze twijfelen. Probeer de islam vanuit de ratio en tolerantie te benaderen – een taak die ouders en moskeeën ook op zich moeten nemen.’

Zorg dat je ‘goed bewapend’ bent met kennis, zegt hij ook. ‘Ik weet het een en ander van de islam, ik kan mensen erop wijzen wat wel en niet mag of kan volgens de islam. Dus leg ik uit dat moslims die een cartoon zien als afbeelding van de profeet, zich schuldig maken aan afgoderij, sjirk in het Arabisch. Niemand weet immers hoe de profeet eruitzag. Als je aanstoot neemt aan een grappig bedoelde tekening, zeg je in feite: dit is de profeet. Dan ken je heilige eigenschappen toe aan een tekening. En in de islam mag je geen afgodsbeelden aanbidden.’

Samuel Paty wilde rekening houden met de eventuele weerstand en gevoelens bij islamitische kinderen in zijn klas tegen het tonen van de Mohammed-cartoon. Daarom gaf hij leerlingen de mogelijkheid weg te blijven uit de les – wat een proces in gang zette dat hij met zijn leven moest bekopen. De gruwelijke afloop is op geen enkele manier te vergoelijken of te bevatten. Toch vindt Azghari het niet verstandig dat docenten bij het bespreken van cartoons hun leerlingen de mogelijkheid geven niet naar zo’n les te komen. ‘Als je dat doet en mensen blijven weg, kunnen ze niet aan het debat meedoen.’ ‘Dan sluit je mensen bij voorbaat uit’, zegt ook Annemarie van Hinsberg. ‘Dat moet je vermijden.’ ‘Bij de vrijheid van meningsuiting heb je ook publiek nodig’, vult Geerte Savije aan. ‘Het heeft geen zin als je dit recht alleen maar uitoefent met mensen die het helemaal met je eens zijn.’

Margalith Kleijwegt vindt het wel of niet tonen van de Mohammed-cartoon, ‘niet zo relevant’. ‘Maar leg het wél uit. Vertel dat je toch ook een spotprent van Jezus mag maken. Maak er een geschiedenislesje van, laat zien hoe de wetten tot stand zijn gekomen, wie er boos over werd. En haal het ezelproces erbij van Gerard Reve, die God als ezel afbeeldde maar werd vrijgesproken van godslastering. Dat zou een standaard-les moeten zijn: ontwikkel zo’n les, en rol het overal uit.’

Hoezeer alle vier vinden dat een leerling zich veilig moet voelen om zijn mening te geven, voorlopig zijn het de leraren zelf wier veiligheid in het geding is. En die kunnen dat niet alleen oplossen, zegt de anonieme docent maatschappijleer.

 

Hoe ga je om met gevoelige kwesties? Enkele tips

Op school:

  • Praat geregeld met je collega’s over wat je tegenkomt en formuleer een gemeenschappelijk aanpak. Je staat sterker in de klas als je je gesteund voelt.
  • Wees dan wel bereid een kwestie te behandelen op een manier die anders is dan jij het zou aanpakken.
  • Betrek de directie bij  die aanpak. Zorg dat ze weet wat er speelt en dat ze de gemeenschappelijk aanpak steunt.

Voor de klas:

  • Creëer een open sfeer. Sluit niemand uit.
  • Laat je benadering afhangen van je relatie met je klas. Wees voorzichtig als jij en je leerlingen elkaar nog niet kennen. Probeer te zorgen dat ze je vertrouwen.
  • Als je onervaren bent, voel je vooral niet verplicht meteen al moeilijke onderwerpen te behandelen. Dat kom later wel, als je steviger in je schoenen staat.
  • Probeer met een collega op te trekken met een andere culturele achtergrond, Hij of zij kan mogelijk beter aanvoelen wat er leeft.

Bij extreme meningen of complottheoriëen:

  • Zeg nooit: dit is onzin of: jij hebt ongelijk. Probeer te vermijden dat een leerling jou als ‘deel van het complot’ gaat zien.
  • Wees je bewust dat leerlingen vaak nog moeten leren verantwoordelijk om te gaan met de vrijheid van meningsuiting, en deze niet te laten ontaarden in schelden.
  • Stimuleer analyseren en argumenteren. Stel vragen over de dubieuze mening. Hoe komt de leerling eraan? Wat zijn zijn of haar bronnen? Wat zijn de argumenten?
  • Stimuleer empathie. Laat de leerling zich verdiepen in de argumenten van mensen met een andere mening. Wat zijn hun bronnen en argumenten? Waarom hecht de een aan Zwarte Piet, en ziet een ander vooral racisme?
  • Bij nare incidenten: negeer het nooit, kom er desnoods een volgende keer op terug of maak er een les van. Zorg dat je die goed voorbereidt. Kennis over het onderwerp is cruciaal.
  • Bij geloofskwesties: noem voorbeelden waar de vrijheid van meningsuiting botst met de vrijheid van religie. Duik de geschiedenis in en noem bijvoorbeeld het ezelproces van Gerard Reve, die God als ezel afschilderde, maar werd vrijgesproken van godslastering, hoewel dat destijds nog strafbaar was.
  • Houdt de sfeer licht, reageer niet krampachtig. Humor helpt altijd.

De naam van de docent maatschappijleer is bekend bij de redactie.

Auteur: Marnix de Bruyne