‘Het zijn geen aliens die we moeten bestuderen, maar jongens die verkeerde keuzes maken’

Aandacht daar gaat het om. In de wijk, op school. Jongeren willen gewoon gehoord worden, zegt docent Karim Amghar. Hij en voormalig uitreiziger Engin Baydar pleiten voor een bredere aanpak om radicalisering te voorkomen. ‘Het zijn gefrustreerde jongeren, die verkeerde keuzes maken.’

Artikel
Jeugd en opvoeding

Karim Amghar herinnert het zich nog goed. De spanningen op de scholen na de aanslag op de redactie van satirisch weekblad Charlie Hebdo. De jonge docent gaf toen al voor zijn bureau WijWijs trainingen om lastige onderwerpen in de klas bespreekbaar te maken. Van homoseksualiteit, antisemitisme tot man-vrouwverhoudingen. Hij hoorde verhalen over docenten die zich ziek meldden na een aanslag, over onenigheid in de docentenkamer. De docent rekenen die het over Charlie Hebdo wilde hebben maar uit zijn slof schoot toen een student riep: ‘het is een complot'. Amghar: ‘Hij stuurde de jongere de klas uit waarmee hij de situatie eigenlijk verergerde. Zo’n jongere voelt zich dan buitengesloten en onbegrepen.’

Het kan juist bij deze student de voedingsbodem voor radicalisering vergroten, zegt Amghar. De weggestuurde jongere voelt zich nog meer bevestigd in zijn beeld van ‘hij tegen de rest van de wereld’.

Risico's in beeld

Hoe zit het nu precies met deze voedingsbodem? Kennisplatform Inclusief Samenleven ontwikkelde een onderzoeksinstrument om juist die voedingsbodem op lokaal niveau in kaart te brengen. Op grond van literatuuronderzoek en gesprekken met experts zijn push- en pullfactoren in beeld gebracht die gezamenlijk de voedingsbodem voor radicalisering bepalen. Hierbij wordt een sociale, religieuze en politieke dimensie onderscheiden, die soms door elkaar heen lopen. Met het instrument wordt gekeken naar naar factoren die jongeren in een gemeente vatbaar kunnen maken voor of juist beschermen tegen radicalisering. De kennis die gemeenten met behulp van dit instrument verkrijgen, kan worden ingezet om het preventieve beleid te versterken.

Gefrustreerde jongens

'Docenten zijn vooral bezig de situatie te redden maar daar verander je niets mee. Je moet jongeren leren omgaan met emotisch en kritisch leren denken'

Engin Baydar, ervaringsdeskundige, heeft zijn bedenkingen. ‘Er is geen prototype moslim-radicaal. Ik ken zo’n honderd jongens die sympathiseren, zijn uitgereisd of zijn overleden en het is niet one single profile. Iedereen kan radicaliseren. We moeten deze jongeren vooral niet demoniseren of voortdurend op hun geloof aanspreken. Het zijn geen aliens, die we moeten gaan bestuderen. Het zijn gefrustreerde jongeren die verkeerde keuzes maken.’ Jolijn Broekhuizen, die het onderzoeksinstrument binnen KIS ontwikkelde, is het daarmee eens: ‘Een radicaliseringsproces verloopt bij elk persoon verschillend. Dit instrument is dan ook niet bedoeld om op basis van verschillende individuele kenmerken te bepalen wie wel of niet het risico loopt om te radicaliseren. Het instrument moet naar boven halen wat jongeren vatbaar kan maken voor radicalisering. Waar zijn ze bijvoorbeeld gefrustreerd over, waar lopen ze in het dagelijks leven tegenaan? En ook belangrijk: wat kan daar tegen gedaan worden? Hoe kan men er bijvoorbeeld voor zorgen dat jongeren zich meer gehoord voelen?’

Er gaat nog veel mis, zegt ook Amghar. In het onderwijs en in de wijk. Het ongemak is groot. ‘Ik heb het niet alleen over radicaliserende jongeren. Er speelt veel meer. Docenten tegenwoordig zijn vooral bezig de situatie te redden maar daar verander je niets mee. Je moet de jongeren verantwoordelijkheid laten nemen, ze leren omgaan met emoties en kritisch leren denken.’ Hij benadrukt dat niet alleen docenten een taak hebben maar dat ook veel te maken heeft met de situatie van de jongeren thuis – en wijst op het belang van opvoedingsondersteuning.

Hij weet dat de docenten al veel voor hun kiezen krijgen en onder grote tijdsdruk werken. ‘Daarom vind ik dat het vak omgangskunde op elke opleiding gegeven moet worden. Dat is anders dan een training radicalisering of een programma burgerschap. Bij omgangskunde heeft een docent een jaar de tijd om het vertrouwen op te bouwen en allerlei lastige thema’s te bespreken. Deze docenten zijn daar ook voor opgeleid.’

jongen bezorgd

Aandacht

Amghar geeft les op een mbo in de Randstad en daarnaast ook nog twee dagen per week op de Hogeschool Leiden aan docenten omgangskunde in spe. ‘Ik ben zelf erg enthousiast over de Talking Stick. Dat is een lesmethodiek waarbij iedereen in de klas evenveel aan het woord komt, maar niemand op elkaar mag reageren. Je hebt de vrijheid om jouw gevoelens te uiten. Een docent kan wel theorie uitdragen voor de klas, maar dat werkt niet. Je moet ervoor zorgen dat de wijsheid van de jongeren zelf komt, door verhalen, verdiepende vragen.’

Aandacht, daar gaat het om, zegt hij. ‘Echt naar ze luisteren. Begrip tonen wanneer ze zich boos maken over allerlei mistanden in het buitenland. We moeten naar een participatiesamenleving toe waar mensen elkaar aanspreken. Gewoon vragen hoe het gaat. Die ronselaars die jongens naar Syrië halen, begrijpen dat heel goed. Zij geven die persoonlijke aandacht wel. Leggen hun hand op een schouder. Hoe gaat het met je? Zit je met schulden? Kan ik je helpen?’

Weer op geloof aangesproken

'Hey, ben jij trouwens salafist ofzo?'

Jongeren missen vaak een vertrouwenspersoon buiten de eigen groep, zegt ook Baydar. ‘Daar moet het jongerenwerk op gericht zijn. Nu zie je vaak dat de twee moslims binnen het jongerenwerk zich met radicalisering bezig moeten houden. Dat gaat vaak fout. Dan beginnen ze ineens over het geloof. “Hey, ben jij trouwens salafist ofzo?” Dat werkt averechts. Dan trekt een jongen zich nog verder terug. Hij wordt weer op zijn geloof aangesproken. Nee, het jongerenwerk moet gewoon zijn werk doen. Jongeren in beeld houden, vertrouwen opbouwen en dan komt dat gesprek vanzelf wel. Daar hoef je zelf echt geen moslim voor te zijn.’

Probleem wordt uitvergroot

Volgens Baydar, die ‘niet wil bagatelliseren’, wordt het probleem op het moment uitvergroot. Hij wijst op het aantal van 280 uitreizigers die Nederland telt. Broekhuizen denkt daar anders over: ‘Ook een klein aantal terugkerende uitreizigers kan problematisch zijn. Dat zegt ook de AIVD in hun publicatie Terugkeerders in beeld’.

Baydar vindt ook de kwaliteit van veel radicaliseringexperts twijfelachtig. ‘Mensen noemen zich expert, maken een stappenplan en beweren van alles zonder noemenswaardige ervaring of onderzoek. Je ziet vaak dat die zogenaamde experts één casus op school of in de wijk hebben gehad. Met als gevolg dat hun uitleg erg oppervlakkig blijft en dat ze de doelgroep helemaal niet bereiken. Ik zie op bijeenkomsten dan ook vaak dezelfde jongeren rondlopen. Je moet daarom goed kijken naar de situatie in elke gemeente. Maar volgens mij is jeugdcriminaliteit of gewoon asociaal gedrag vaak een groter probleem.’

Wel gelooft hij in een bredere aanpak. ‘Richt je op alle jongeren. Hoe leven we samen? Dat werkt volgens mij veel beter.’ Broekhuizen onderschrijft dat: ‘Beleid en actie onderbouwen met onderzoek is heel belangrijk. Het geeft niet alleen zicht op de vatbaarheid voor radicalisering, maar ook op andere manieren waarop een jongere zich van de samenleving af kan keren. Bijvoorbeeld door crimineel gedrag of niet te participeren op de arbeidsmarkt. Met name bij aanpakken of onderzoeken die zich op de voedingsbodem voor radicalisering richten, wordt juist de bredere problematiek meegenomen.'

Activisme zorgt voor verandering

Docent en trainer Amghar stelt dat radicalisering een containerbegrip is geworden. ‘Alles valt er onder. Van activisme, extremisme, terrorisme. Als ik het over radicalisering heb, dan heb ik het niet alleen over jongeren die vertrekken naar Syrië, maar ook over de dolle mina’s bijvoorbeeld. Die vrouwen hebben zich ingezet voor de rechten van de vrouw. Dat waren ook activisten, zij waren ook radicaal. Deze vrouwen trokken hun bh’s uit op straat en gingen daar mee zwaaien, maar gelukkig waren zij er! Activisme, radicalisme zonder dikke voedingsbodem, is niet erg. Het zorgt vaak juist voor verandering in de samenleving.’ Broekhuizen: 'Dat is waar. Als het gaat om geweldloos activisme dan is dit niet iets dat je wilt voorkomen. Het is inderdaad van belang om met elkaar in gesprek te blijven over wat we wel of niet onder problematische radicalisering verstaan en welke definitie we gebruiken.' KIS hanteert nu de definitie uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme dat uitgaat van een denkwijze die leidt tot geweld of kwetsende daden,

Als iemand radicaal gedrag vertoont met ‘wel een dikke voedingsbodem’, vindt ook Amghar het een ander verhaal worden. ‘Wanneer een student zich extreem gedraagt én zijn ouders gescheiden én flinke schulden heeft én hij komt nauwelijks meer op school… dan moet er een belletje gaan rinkelen. Er hoeft geen sprake te zijn van radicalisering, maar je moet als docent wel in actie komen.’ Amghar is blij met alle aandacht voor radicalisering en het voorkomen ervan. ‘Ik zie dagelijks in de praktijk dat het nodig is.’

Hij waarschuwt ook voor de opkomst van radicalisering uit andere hoek. ‘De witte woede, zoals de gemeente Amsterdam het al noemt. De miskende PVV-stemmer, die steeds bozer wordt, die op sociale media loopt te dreigen. Ook daar moeten we aandacht voor hebben.’

 

Meer lezen over radicalisering?
Onze publicaties en artikelen hebben we gebundeld in een online dossier. Bekijk het dossier radicalisering.