KIS-onderzoek belicht effectiviteit van interventies tegen discriminatie

De afgelopen jaren zijn er veel nieuwe aanpakken ontwikkeld om discriminatie te voorkomen en te bestrijden, getuige het brede scala aan interventies dat te vinden is in de databank Praktijkvoorbeelden Antidiscriminatie. Iets wat echter onderbelicht is gebleven, is de effectiviteit van deze interventies. Op het symposium ‘Wat werkt tegen discriminatie?’, georganiseerd door KIS en het ministerie van SZW, lichtten twee Movisie-onderzoekers hun bevindingen toe op basis van literatuuronderzoek. 

Artikel
Discriminatie

Ikram Taouanza en Hanneke Felten raadpleegden voor KIS meer dan tweehonderd studies om zicht te krijgen op de factoren die antidiscriminatie-interventies effectief maken. Opvallend is dat uit hun verkenning naar voren komt hoe belangrijk de randvoorwaarden zijn waaronder de interventies plaatsvinden. Als deze niet in acht worden genomen of als goedbedoelde antidiscriminatie-interventies slecht worden uitgevoerd, kunnen zij vooroordelen juist versterken. De onderzoekers presenteerden hun resultaten op het symposium voor een zaal met honderd betrokken professionals, die onder meer werkzaam zijn binnen het onderwijs, de anti-discriminatiebeweging en bij gemeenten en de overheid.

Als randvoorwaarden niet in acht worden genomen, kunnen interventies vooroordelen versterken

Dialoog-interventies

Felten en Taouanza onderscheiden vier typen interventies. Onder de eerste vallen dialoog-interventies die gebaseerd zijn op de contacthypothese van de Amerikaanse psycholoog Gordon Allport. Hierbij worden mensen uit een minderheidsgroep en/of gestigmatiseerde groep en een meerderheidsgroep bij elkaar gebracht en wordt er een dialoog gefaciliteerd. Het werkzame mechanisme hierbij is dat mensen verhalen uitwisselen die gevoelens van empathie opwekken. Dit helpt ze om te begrijpen dat hun vooroordelen en stereotyperingen het welzijn van de ander kunnen schaden. De dialoog zorgt in het beste geval dus voor bewustwording en aanpassing van gedrag.

Hoe voor de hand liggend het ook mag klinken, het is belangrijk dat deze ontmoetingen in een positieve setting plaatsvinden, want een nare omgeving (stank, te fel licht, onveilig gevoel) zorgt voor blijvende en wederzijdse negatieve associaties. Daarnaast is het fundamenteel om de deelnemers niet met één, maar met meerdere mensen uit de gediscrimineerde groep in dialoog te brengen. Op die manier wordt duidelijk dat er binnen de gediscrimineerde groep onderlinge verschillen zijn en wordt subtyping voorkomen. De discriminatoren gaan inzien dat één persoon niet representatief is voor de hele groep. Zoals Taouanza benadrukt: ‘Bij dialoog interventies is het niet: baat het niet, dan schaadt het niet. Je moet daarom écht letten op de belangrijke randvoorwaarden.’

De sociale norm stellen

Het tweede type interventie richt zich op het stellen van de sociale norm. Als iemand verwacht dat mensen in zijn omgeving discriminatie afkeuren, zal diegene waarschijnlijk meer zijn best doen om het te laten. Dat geldt echter ook omgekeerd: als discriminatie door de vingers wordt gezien of wordt aangemoedigd, is de kans groter dat iemand zelf gaat discrimineren, ongeacht zijn eigen vooroordelen. De groepsnorm kan worden versterkt doordat andere groepsleden zich ferm uitspreken. Maar ook een autoriteit van buiten kan invloed hebben.

Mensen zijn meer geneigd vooroordelen bij te stellen als je een positieve boodschap uitzendt

De formulering en de framing van de boodschap zijn bij het stellen van de sociale norm cruciaal. Als een bepaalde stereotype overtuiging besproken en daarna ontkracht wordt – bijvoorbeeld: vrouwen kunnen niet rijden, wat een onzin! – dan zal de associatie (vrouwen kunnen niet rijden) mensen langer bijblijven dan de daadwerkelijke boodschap (dat dit onzin is). Het werkt in de praktijk ook vaak beter om een positieve boodschap te communiceren vóór hetgeen dat je wilt bereiken in plaats van een boodschap die zich tegen discriminatie richt. ‘Vandaar dat er ook veel initiatieven zijn vóór diversiteitsbeleid en vóór gelijke behandeling, omdat mensen dan meer geneigd zijn om mee te werken’, stelt Felten. De boodschap moet, om effectief te zijn, ook niet te ver van de huidige sociale context afstaan, want te grote gevraagde aanpassingen zijn vaak minder effectief.

De sociale norm voor journalisten

Een interessant voorbeeld van de sociale norm stellen, kwam naar voren uit één van de workshops die tijdens het symposium werden gehouden. Hierin werd gesproken over de omgangsvormen voor Nederlandse media die zijn vastgelegd in het handboek van de Nederlands Vereniging van Journalisten (NVJ). Een van de regels houdt in dat journalisten alleen de afkomst noemen van een geïnterviewde of een persoon over wie zij berichten, als dit relevant is. De afgelopen jaren is gebleken dat het handboek echter steeds minder in acht wordt genomen. Journalisten zouden volgens de aanwezige professionals daarom vaker op hun vakmanschap moeten worden gewezen.

Het goede voorbeeld geven

Het derde type interventie is gebaseerd op de extended contact-theorie. Bij dit type interventie wordt een combinatie gemaakt van de twee voorgaande aanpakken: de dialoog-interventie en de sociale norm stellen. Een positieve samenwerking tussen twee mensen die afkomstig zijn uit en representatief zijn voor de discriminerende en gediscrimineerde groep,  dient als voorbeeld voor de overige groepsleden. De twee mensen beïnvloeden met hun goede omgang de sociale norm, maar ook de impliciete houding van de groepsleden.

Extended contact-aanpak werkt vooral in gemeenschappen waar weinig tot geen contact is met gestigmatiseerde groep

Deze aanpak werkt vooral goed in gemeenschappen waar nog maar weinig tot geen contact is met de gestigmatiseerde groep, en is daarmee dus meer geschikt voor toepassing in dorpen dan in grote steden. Wat de extended contact-aanpak complex maakt, is dat de randvoorwaarden van zowel de dialoog-interventie als het sociale norm stellen in acht moeten worden genomen.

Confronteren met vooroordelen

Mensen zijn zich lang niet altijd bewust van hun eigen vooroordelen. Impliciet kunnen ze associaties hebben die actief worden zonder dat zij zich daarvan bewust zijn. Zo kunnen personen met een bepaalde etnische afkomst een stereotype beeld, een bepaalde lichaamshouding of ervaring bij iemand oproepen. Het laatste type interventie speelt hierop in en richt zich op het confronteren van mensen met hun eigen vooroordelen. Op die manier wordt geprobeerd hen meer controle te geven over hun impliciete houding.

Confronteren werkt vooral als iemand schrikt van zijn eigen vooroordelen en vervolgens gemotiveerd is om hier iets aan te doen. Deze aanpak werkt niet bij mensen die zichzelf niet of moeilijk kunnen bijsturen, zoals kleine kinderen of mensen die niet over een intrinsieke motivatie beschikken. Daarnaast kan confronteren bij mensen die discriminatie geen probleem vinden zelfs een averechts effect hebben en tot meer vooroordelen leiden.

Effectiviteit is contextafhankelijk

Voor de symposium-deelnemers maakte de uiteenzetting van de effectiviteit van de verschillende interventies duidelijk hoe belangrijk het is om vóór een bepaalde aanpak wordt ingezet, eerst vast te stellen welk aspect van discriminatie moet worden aangepakt. Ook is het uiteraard van belang om te kijken of de gekozen interventie wel aansluit bij de doelgroep. Die vraag kwam ook terug in de verschillende werkgroepen (middelbare school, mbo/hbo, in de wijk en sociale media) die op het symposium plaatsvonden. Want hoe goed een wetenschappelijk onderbouwde interventie er op papier ook uitziet, de werkzaamheid is en blijft afhankelijk van de context en van hoe de professional de aanpak inzet.  

Benieuwd naar meer informatie over het effectief bestrijden van discriminatie? Raadpleeg dan het KIS-dossier Discriminatie