Minister Koolmees op Divosa-congres: ‘Nu al aan de slag met inburgering nieuwe stijl’

‘Gemeenten kunnen nu al beginnen met de inburgering nieuwe stijl’, stelt minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het congres Vluchtelingen aan het Werk van Divosa afgelopen maandag. Het nieuwe inburgeringssysteem dat in 2020 wordt ingevoerd, legt de regie weer terug bij gemeenten en creëert ruimte voor maatwerk.

Artikel
Vluchtelingen

Het is een belangrijke boodschap voor de ruim vierhonderdvijftig professionals die naar het congres naar Amersfoort zijn gekomen. Professionals die dagelijks aan het werk zijn om nieuwkomers te ondersteunen het opbouwen van een nieuw bestaan.Ik hoef u niet uit te leggen wat er allemaal niet deugt aan het huidige systeem’, stelt Koolmees ronduit. De roep om de regie terug bij de gemeenten te leggen klonk al langer en de belangstelling voor het nieuwe inburgeringssysteem is dan ook groot.

'Eenvoud, efficiëntie en effectiviteit'

Gemeenten gaan in inburgering 2.0 een sleutelrol spelen en er komt veel meer ruimte voor maatwerk, verduidelijkt Koolmees. Ook de lat van het taalniveau wordt hoger gelegd. ‘We willen dat nieuwkomers zo snel mogelijk B1 halen, het niveau dat nodig is om mee te kunnen doen in de samenleving.’ Gemeenten of regio kunnen straks ook de taallessen inkopen en krijgen daar ook de middelen voor. Het leenstelsel wordt afgelast. Eenvoud en efficiëntie en effectiviteit, daar draait het volgens Koolmees in het nieuwe stelsel om.

Gemeenten hoeven ook niet te wachten tot 2020 om met de inburgering nieuwe stijl te beginnen, benadrukt hij. ‘U hoeft niet op uw handen te zitten, gemeenten hebben de ruimte om vooruit te lopen op het nieuwe systeem, door maatwerk te leveren, door te ontzorgen, door te starten met een integrale aanpak.’

Vloeibare overgang

‘Het moet niet uitmaken in welke gemeente de statushouder terecht komt’

In een drukbezochte workshop licht Liesbeth Bos van de directie Samenleven & Integratie van het ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid de nieuwe plannen verder toe. Een van de belangrijkste uitgangpunten is daarbij dat de voorinburgering en taalles op dag één – in het azc – van start gaat. Het streven van het ministerie is ook om kansrijke asielzoekers te koppelen aan een azc in de regio waar ze ook later gaan wonen. ‘Er moet sprake zijn van een vloeibare overgang tussen azc en gemeente, waarna vervolgens in alle gemeente met een brede intake wordt gestart. Het moet uiteindelijk niet uitmaken in welke gemeente in Nederland je terecht komt. Die start moet in grote lijnen hetzelfde zijn.’

Persoonsplan Inburgering en Participatie

In het brede intakegesprek komt naast taal, opleiding en arbeidsverleden ook zaken als de fysieke en psychische gezondheid evenals gezinssamenstelling aan bod. Bos: ‘Dat gebeurt in veel gemeenten nu al. Belangrijke factoren om een goede start in Nederland te kunnen maken.’ Dit alles leidt vervolgens tot een nieuw Persoonsplan Inburgering en Participatie (PIP), het nieuwe werkdocument waarin de afspraken tussen statushouder en gemeente worden vastgelegd en gevolgd. ‘Een inburgeraar gaat straks niet meer twee keer per week anderhalf uur, midden op de dag, naar een taalschool. Nee, in het eerste jaar wordt inburgering de hoofdtaak. Een fors programma van 28 tot 32 uur per week. Waar de taal leren hand in hand gaat met participatie, met oriënteren op de arbeidsmarkt.’

Ook het systeem van ontheffingen verdwijnt en in plaats daarvan komt de zogenoemde Z-route (Zelfstandig met Taal). Bos: ‘Deze route is voor mensen waarvan je al vrij snel weet dat B1 niet gaat lukken. We willen deze mensen niet loslaten en dus willen we een praktijkgerichte leerroute maken, die gericht is op meedoen in Nederland.’ De B1-route moet volgens Bos wel de hoofroute worden. Naast de B1- en z-route is er ook een derde optie: de onderwijsroute. Deze is bedoeld voor met name de dertig-minners die na intensief taalonderwijs kunnen doorstromen naar het regulier onderwijs.

Geen vrijblijvende afspraken

Naast het maatwerk en het volgen van de vorderingen van elke statushouder is ook ‘ontzorgen’ een belangrijk uitgangspunt in het nieuwe systeem. Bos: ‘In de eerste periode wordt een aantal financiële en bureaucratische obstakels overgenomen door de gemeente. Gemeenten moeten bij elke nieuwkomer kijken: hoe zelfredzaam ben jij?’ De afspraken met de nieuwkomers worden niet vrijblijvend, stelt Bos. Maar hoe de handhaving wordt ingevuld, daar is het ministerie nog niet over uit. ‘Dat is nog een van de grote uitwerkingsvragen, maar we zoeken het liever in positieve prikkels dan sancties en boetes.’

Veel werk verzet maar taaie knelpunten

Kortom, een flinke opgave voor de gemeenten. Onderzoeker Marjan de Gruijter van KIS staat dan ook tijdens het congres in Amersfoort stil bij het werk dat de gemeenten de afgelopen drie jaar hebben verzet om statushouders naar arbeid te helpen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de jaarlijkse monitor van KIS en Divosa dat negentig procent van de gemeenten al een uitgebreide intake afneemt. ‘Er is heel veel werk verzet en er staat veel in de steigers. Het is nu belangrijk om te intensiveren en waar mogelijk te verbreden.’ Maar De Gruijter waarschuwt ook voor ‘taaie’ knelpunten. Zo blijkt bijvoorbeeld dat twintig procent van de statushouders nog niet in beeld is en de onderzoeker vraagt specifiek aandacht voor de nareizigers, veelal vrouwen met kinderen, waar gemeenten minder grip op hebben. Veel gemeenten richten toch vaak op de man die al eerde in Nederland is aangekomen en in al verder in de ‘inburgering’ zit. ‘Het gevaar is groot dat we daarmee een nieuwe kwetsbare groep creëren.’

Meer informatie?Neem contact op met:

Marjan de Gruijter

icon_chevron Stuur een e-mail
Afbeelding