Polarisatie in de klas. Wat nu?

Het maatschappelijk debat over de pluriforme samenleving polariseert. Meningen over het samenleven met culturele verschillen, de integratie van nieuwkomers en de wenselijkheid om ruimte te maken voor vluchtelingen buitelen over elkaar – vooral in sociale media. Volgens leraren is die polarisatie voelbaar in hun leslokaal. Wat kun je als leraar doen wanneer leerlingen zich onverzoenlijk gaan opstellen tegenover pluriform samenleven, dromen over de jihad en langzamerhand met hun rug naar de Nederlandse samenleving gaan staan?

Artikel
Polarisatie en verbinding

Yvonne Leeman en Wim Wardekker publiceerden in 2012 in het International Journal of Inclusive Education een artikel over de professionaliteit van leraren met radicaliserende leerlingen in hun klas. Ze zochten in de internationale literatuur naar mogelijke pedagogische aanpakken en deden een klein onderzoek naar het denken en handelen van leraren en hun opleiders. Ze ontdekten dat er meerdere pedagogische visies voorhanden waren, maar dat nauwelijks onderzoek was gedaan naar de beste aanpak in de klas.

Leraren bleken vooral te denken in snelle oplossingen. Het persoonlijk gesprek was favoriet. Verder was er veel vraag naar culturele en religieuze kennis om te kunnen signaleren wanneer een jongere radicaliseert. Leeman en Wardekker verdiepten zich in de materie vanuit een andere pedagogische invalshoek. Ze stelden zich de vraag wat de doelen van het onderwijs zouden kunnen zijn in een pluriforme wereld. Centraal in hun onderzoek stonden de mogelijkheden om inclusieve relaties te ontwikkelen in klassen waarin culturele, religieuze en politieke verschillen naast elkaar bestaan.

Kunt u het begrip ‘inclusieve relatie’ duiden?
Leeman: ‘Met dat begrip wordt afstand genomen van een op homogeniteit gebaseerde kijk op samenleven, dus ook van het soort opvoeding in de trant van “pas je aan, dan hoor je erbij”.’ Wardekker vult aan: ‘Wij verdiepten ons in een inclusieve kijk op samenleven waarin cultureel, religieus en politiek verschil kan bestaan. Zo’n kijk vraagt om wederzijds vertrouwen op school en daarbuiten. Dat betekent dat lessen zo worden ingericht dat alle leerlingen zich fysiek, cultureel en emotioneel veilig kunnen voelen. Immers, pas als mensen erkenning krijgen en zich gesteund voelen, kunnen ze het vertrouwen ontwikkelen dat nodig is om open met elkaar te communiceren.’

Ook gesprekken in de klas over gevoelige kwesties horen erbij, die moet je niet mijden.

Een voorwaarde daarbij is dat leraren met een open, onderzoekende blik naar álle leerlingen in de klas kijken en ook de inhoud van hun lessen en hun eigen gedrag kritisch durven bezien. Stimulerend én corrigerend willen en durven optreden, hoort erbij, maar ook gesprekken in de klas over gevoelige kwesties niet mijden, maar aangaan. Door onderwerpen te mijden krijgen de leerlingen, volgens de onderzoekers, namelijk niet de kans om ervaring op te doen met de moeite die ook bij pluriform samenleven hoort.

Hoe krijgt dit concreet vorm in het onderwijs?
Leeman: ‘Dit werken aan sociale veiligheid, aan vertrouwen in elkaar en inclusieve relaties is een kenmerk van de schoolcultuur en is niet voorbehouden aan aparte vormingsactiviteiten of gesprekken met de mentor, maar vindt juist ook plaats in de inhoud en de aanpak van het vakonderwijs.’ Wardekker: ‘Kerngedachte is het idee dat iedereen al doende kan ervaren dat zijn of haar bijdrage aan het samenleven op school welkom is en er het vertrouwen is dat hij of zij een inclusieve identiteit ontwikkelt.’ Leeman: ‘Op het gebied van maatschappelijke opvoeding zijn geen kant-en-klare recepten te formuleren. Er liggen geen snelle oplossingen klaar. Politieke en morele kwesties kunnen alleen in breder maatschappelijk verband aangepakt worden. Dat vraagt bezinning en overleg en uitproberen. Daarnaast is praktijkonderzoek in de klas hard nodig. De kennis die dat oplevert, is weer te gebruiken bij het ondersteunen en opleiden van leraren.’

Er zijn geen snelle oplossingen. Politieke en morele kwesties kunnen alleen in een breder maatschappelijk verband aangepakt worden.

Volgens beide onderzoekers is de pedagogische kennis en kunde van de leraar cruciaal. De visie sluit goed aan bij de bekende stelregel van leraren ‘geen enkel kind is een hopeloos geval’, maar leraren hebben soms geen idee wat de beste aanpak voor een opvoeding in een pluriforme samenleving is en durven, gezien de maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, niet te veel te experimenteren. Veel tijd is daar ook niet voor, vooral de meetbare resultaten tellen tegenwoordig in het onderwijs.

Beiden zijn van mening dat het belangrijk is om de eenzijdige focus op signalering van problematische leerlingen te verbreden. Bijvoorbeeld door een scherp oog te ontwikkelen voor situaties in het onderwijs én de omringende wereld die de ontwikkeling van inclusief denken ondermijnen en die kennis vervolgens te gebruiken om het onderwijs aan te pakken en maatschappelijke vorming inhoud te geven.

Hoe actueel is deze visie?
Leeman: 'De pedagogische invalshoek die we uitdiepten, is misschien nog wel actueler dan in 2012. De Nederlandse pluriforme samenleving is in de afgelopen jaren steeds scherper ter discussie komen te staan en steeds meer verbonden geraakt met conflicten in Afrika en het Midden Oosten waar Nederland en Europa ook bij betrokken waren en zijn. Zo raakte, mede door de oorlog in Irak, in de Arabische wereld het vertrouwen in het Westen verstoord. Tegelijkertijd trekken politieke partijen die negatief staan tegenover immigratie en pluriform samenleven meer kiezers in Europa. Er is angst voor terreur. Vluchtelingen zijn niet overal welkom. Reden temeer om de pedagogische professionaliteit van leraren serieus te nemen en in en door onderwijs te bouwen aan sociale veiligheid, vertrouwen en inclusieve relaties.'