Stagediscriminatie in het wetenschappelijk onderwijs

Stagediscriminatie kan vergaande gevolgen hebben, zoals belemmeringen in studievoortgang, persoonlijke ontwikkeling en toegang tot de arbeidsmarkt. KIS voert momenteel een onderzoek uit naar stagediscriminatie binnen het wetenschappelijk onderwijs. In dit artikel delen we inzichten uit het eerste deel van het onderzoek, wat bestond uit deskresearch en interviews met medewerkers van universiteiten. 

Artikel
Stagediscriminatie

De meerderheid van de universitair medewerkers die wij voor dit onderzoek spraken, gaf aan geen tot weinig signalen te ontvangen dat studenten op hun opleiding stagediscriminatie ervaren. Tegelijkertijd gaf een deel van hen aan niet zeker te weten of signalen hen überhaupt zouden bereiken, mocht een student toch discriminatie ervaren. Tijdens de interviews merkten we dat medewerkers niet altijd weten wat discriminatie is en welk gedrag en welke handelingen hieronder vallen. Het zou dus kunnen dat signalen niet altijd worden gezien, of niet terechtkomen bij deze medewerkers. We merkten tijdens de gesprekken dat, wanneer we met de medewerkers doorpraten over het onderwerp, en toelichtten wat discriminatie precies behelst, er soms toch casussen gedeeld werden die kunnen wijzen op discriminatie. Discriminatie van een aantal groepen studenten kwam daarbij duidelijker naar boven, zoals discriminatie van studenten met een migratieachtergrond, discriminatie van studenten met een beperking en discriminatie van internationale studenten.  

Wat we het vaakst hoorden van universitair medewerkers is dat sommige studenten moeilijk een stageplek vinden en vaak moeten solliciteren. Zij verwijzen dan soms naar studenten met een migratieachtergrond, moslima’s die een hoofddoek dragen, of studenten met een niet-Nederlandse achternaam of die met een dialect spreken. Sommige medewerkers zien ook dat studenten met een migratieachtergrond er vaker voor kiezen om geen stage te lopen als een stage een keuzeonderdeel van de opleiding is. Dit is iets wat zij opvallend vinden en waardoor zij zich afvragen of wellicht eerdere ervaringen met discriminatie een rol kunnen spelen in de keuze die sommige studenten maken om geen stage te lopen. 

Waar gaat het onderzoek over?

Dit verdiepend onderzoek levert inzicht op in: 

  • Op welke manieren worden stages binnen het wo vormgegeven, en wat zijn hierin risico’s voor ongelijke kansen en stagediscriminatie?  

  • In welke mate ervaren studenten binnen het wo stagediscriminatie?  

We onderzoeken dit aan de hand van documentanalyse, interviews met medewerkers van universiteiten, een online enquête onder wo-studenten en diepte-interviews met wo-studenten. Aanvullend op de onderzoeken die eerder in het wo gedaan zijn (Scheeren et al., 2024; De Visser et al., 2024), focust het onderzoek op mogelijke discriminatie bij het vinden van een stage, het doorlopen van een stage, en de afronding en beoordeling van een stage. We kijken naar discriminatie op verschillende gronden, waaronder discriminatie op basis van afkomst, huidskleur, religie, gender, seksuele oriëntatie, beperking en neurodiversiteit.  

Beperking of neurodiversiteit

Waar meerdere universitair medewerkers vaker van horen, zijn studenten die aangeven dat zij niet voor een stageplek aangenomen zijn vanwege hun beperking of neurodiversiteit. Die studenten hebben dan expliciet te horen gekregen van een organisatie dat deze hen niet wil aannemen vanwege hun beperking. Een stagecoördinator geeft ook aan dat een student werd afgewezen voor een stage, omdat de student had verteld dat hij/zij/hen ADHD heeft. Een aantal medewerkers vertelt ook dat zij vaak de vraag krijgen van studenten: ‘moet ik bij mijn sollicitatie benoemen dat ik een beperking heb?’. Uit de gesprekken komt naar voren dat veel medewerkers niet weten of ze studenten moeten aanraden om hun beperking wel of niet te noemen bij het solliciteren voor een stageplek. Ze zien namelijk dat studenten daarop gediscrimineerd worden en daardoor de kans bestaat dat ze geen stageplek kunnen vinden.  

Internationale studenten

Meerdere respondenten verwijzen ook naar internationale studenten wanneer wij vragen naar signalen van stagediscriminatie. Een aantal universitair medewerkers constateert dat internationale studenten vaak afwijzingen ervaren en vaker moeten solliciteren voordat ze een stageplek hebben. Het is niet altijd duidelijk waar de afwijzing op gebaseerd is. Een aantal medewerkers noemt dat het niet (voldoende) spreken van de Nederlandse taal voor sommige bedrijven of organisaties mogelijk een reden is om een internationale student af te wijzen.  

Beoordeling

Medewerkers van universiteiten zien in mindere mate ook dat discriminatie een rol speelt of kan spelen op de werkvloer of in de beoordeling. Wanneer zij signalen ontvangen over de werkvloer, gaat dat voornamelijk over ruzies, pesten, gebrekkige begeleiding en ongewenst (grensoverschrijdend) gedrag. Het is voor deze medewerkers niet altijd duidelijk of in de betreffende situaties sprake is van discriminatie, maar wel dat studenten in onveilige situaties terecht kunnen komen. Onduidelijk blijft wat de geïnterviewde medewerkers hebben gedaan in relatie tot de stageplek. Bij de meeste opleidingen bleek naar het weten van de medewerkers geen beleid of protocol te bestaan rondom de bescherming van studenten tegen discriminatie of onveiligheid tijdens hun stage.

In de stagebeoordeling vanuit het stagebedrijf signaleren universitair medewerkers niet vaak discriminatie. Wel ziet een respondent dat de professionaliteit van studenten die al jaren werkervaring hebben soms wordt onderschat. Het is echter onduidelijk of daarbij discriminatie op basis van bepaalde kenmerken van deze studenten een rol speelt. Een andere respondent benoemt wel dat studenten van kleur of met een migratieachtergrond onderschat worden in hun kunnen, wat uiteindelijk ook kan leiden tot een lagere stagebeoordeling voor deze studenten.

Wat is stagediscriminatie? 

Stagediscriminatie verwijst naar ongelijke behandeling tijdens het zoeken, het uitvoeren of het beoordeeld krijgen van een stage, gebaseerd op niet-relevante kenmerken zoals afkomst, religie, of gender.  

Huidige aanpak en preventie van stagediscriminatie 

Uit de gesprekken blijkt dat sommige opleidingen een bepaalde werkwijze en maatregelen hanteren in relatie tot de organisatie of het bedrijf waar de student stageloopt. Deze werkwijzen en maatregelen moeten helpen kansengelijkheid te bewaken en discriminatie op de stageplek tegen te gaan. Zo geeft een aantal universitair medewerkers aan vormen van stagematching in te zetten om studenten te ondersteunen bij het vinden van een stageplek of het voorkomen van stagediscriminatie bij de selectie. Daarnaast zijn er bij sommige opleidingen waar stages verplicht zijn bepaalde maatregelen om een oneerlijke beoordeling vanuit de stageplek te voorkomen.

Ook zijn er op deze opleidingen duidelijke eisen gesteld aan de stagebegeleider uit de praktijk. Een aantal universitair medewerkers beschrijft dat hun opleiding gebruikmaakt van een vast beoordelingsformulier voor stages met een scorerubriek om ervoor te zorgen dat de beoordeling vanuit de stageplek zo objectief en eerlijk mogelijk verloopt. Deze eisen en maatregelen kunnen discriminatie vanuit de stageplek voorkomen in de beoordeling. Andere voorbeelden van werkwijzen en maatregelen die kunnen helpen kansengelijkheid te bewaken en discriminatie in het contact met het stagebedrijf en tijdens het proces van stage lopen tegen te gaan zijn:  

  • Sessies organiseren voor universitair medewerkers/ stagebegeleiders om ervaringen met stageplekken uit te wisselen om zo te zorgen dat deze een goede leercontext zijn voor studenten; 
  • Op basis van ervaringen van oud-studenten een lijst opstellen van stageplaatsen waar er geen goede stagebegeleiding plaatsvindt en deze delen met studenten en begeleiders;    
  • Stageplaatsen expliciet afraden aan studenten wanneer zich daar eerder problemen hebben voorgedaan; 
  • Stagebegeleiders die coaching sessies organiseren waarin studenten samen reflecteren op hun stages; en 
  • Halverwege de stageperiode als stagebegeleider vanuit de opleiding gesprekken met studenten voeren en daarbij expliciet vragen hoe het gaat met student en hoe deze de omgang en begeleiding op de stageplek ervaart. 

Bovengenoemde acties zijn gericht op het contact met het stagebedrijf en op het proces van stage lopen aldaar. Over procedures en maatregelen rondom de stage op de opleiding zelf die kunnen helpen kansengelijkheid te bewaken en discriminatie tegen te gaan werd veel minder verteld door de universitair medewerkers.  

Inrichting van stages binnen het wetenschappelijk onderwijs 

De manier waarop universiteiten stages organiseren verschilt:

Stage wel of niet verplicht

Stages krijgen op verschillende manier vorm in het wo. Dit kan per opleiding binnen een onderwijsinstelling verschillen. Op sommige opleidingen van enkele universiteiten zijn stages verplicht, op andere wordt de mogelijkheid stage te lopen binnen de keuzeruimte aangeboden. Op weer andere opleidingen kunnen studenten op eigen initiatief aanvullend op het studieprogramma stagelopen.  

Meer of minder ondersteuningsstructuur 

Opleidingen verschillen sterk van elkaar als het gaat om hoeveel structuur, inclusief procedures en protocollen, ze bieden rondom het zoeken en doorlopen van een stage. Terwijl sommige opleidingen een gedetailleerd stappenplan opgesteld hebben dat studenten kunnen gebruiken bij het zoeken naar een stage, het maken van afspraken met de toekomstige stageplek en het doorlopen van de stage, is dat geheel afwezig of in ieder geval niet breed bekendgemaakt bij andere opleidingen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de student

Het belang dat in het wo gehecht wordt aan zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van studenten wordt door universitair medewerkers van de meeste opleidingen uitgedragen. Initiatief van de individuele student wordt gepromoot en gewaardeerd. Vanuit veel opleidingen wordt dan ook van studenten verwacht dat zij zelfstandig een stageplek zoeken. Sommige opleidingen bieden daarbij wel een stagebank – een online vacaturebank waar vacatures van stages geplaatst worden – of extra ondersteuning waar studenten op eigen initiatief gebruik van kunnen maken.

Begeleiding van studenten

Uit de gesprekken die gevoerd werden met medewerkers van universiteiten blijkt dat veel stagebegeleiders het begeleiden van studenten ‘erbij’ doen, naast andere onderwijs- en onderzoekstaken. Deze medewerkers zijn vaak niet specifiek opgeleid of getraind voor het begeleiden van studenten tijdens de stage en er lijkt, zowel bij de stagebegeleiders als stagecoördinatoren, zowel een gebrek aan kennis als handelingsverlegenheid aanwezig te zijn daar waar het gaat om het onderwerp (stage)discriminatie. De coördinatoren die dit een belangrijk onderwerp vinden en stagediscriminatie willen aanpakken, lopen er tegenaan dat ze weinig uren hebben voor stagebegeleiding. 

Risico’s voor stagediscriminatie 

Op basis van de documentanalyse en de interviews met universitair medewerkers van universitaire opleidingen, signaleren wij een aantal zaken die mogelijk een risico vormen voor stagediscriminatie:

Afwezigheid procedures en begeleiding persoonsafhankelijk  

Een mogelijk risico signaleren we op veel van de opleidingen zelf, namelijk in de afwezigheid van procedures, protocollen en structuur rondom het zoeken, doorlopen, begeleiden en beoordelen van de stage. Dit betekent onder andere dat er op de meeste opleidingen geen richtlijnen zijn voor de ondersteuning van studenten, waardoor de invulling en kwaliteit van begeleiding per universitair medewerker erg kan verschillen. De mate waarin de onderwijsprofessionals ondersteuning in het algemeen en specifiek op de thema’s kansenongelijkheid bij stage en stagediscriminatie willen en kunnen bieden lijkt sterk afhankelijk van persoonlijke commitment en intrinsieke motivatie. Het risico bestaat dat stagediscriminatie alleen aangepakt wordt als de stagecoördinator of begeleider vanuit eigen ervaring of persoonlijke verdieping in het thema inziet dat het een belangrijk aandachtspunt is. Dit alles maakt dat, in een context waarin onderwijsprofessionals over het algemeen weinig tijd krijgen voor de begeleiding van studenten en er vaak sprake is van tijdelijke contracten, het om de zoveel jaar en per medewerker kan verschillen of en in welke mate er aandacht is voor dit onderwerp.  

Onduidelijkheid eerste aanspreekpunt

In veel gesprekken wordt door universitair medewerkers aangegeven dat de stagebegeleider of een vertrouwenspersoon vanuit de universiteit het eerste aanspreekpunt is wanneer een student discriminatie ervaart rondom de stage. Het blijft echter onduidelijk of dit wel overal duidelijk gecommuniceerd wordt naar studenten. Respondenten geven aan dat er wel door begeleiders aan studenten verteld wordt dat ze bij de stagebegeleider of een vertrouwenspersoon terecht kunnen als er iets speelt op de stage. Ook hier wordt zelfstandigheid van de studenten verwacht: zij moeten zelf uitzoeken waar ze terecht kunnen als zij melding willen doen van een ervaring met discriminatie rondom de stage. Bij verplichte stages lijkt er wel vaker dan bij facultatieve stages een duidelijkere structuur te zijn, waarbij er in coaching sessies en tussentijdse gesprekken met studenten actief gevraagd wordt naar de stage-ervaringen van studenten. Maar bij de meeste opleidingen lijkt er niet duidelijk gecommuniceerd te worden in beleid en protocollen wat een student of universitair medewerker kan doen in het geval er sprake is van stagediscriminatie, of waar discriminatie gemeld kan worden.  

Handelingsverlegenheid  

Bovendien is het onduidelijk of alle universiteitsmedewerkers geschoold zijn voor de rol van stagebegeleider. Medewerkers die stages begeleiden zijn naar blijkt uit onze gesprekken in ieder geval niet opgeleid om discriminatie te herkennen, en beschikken niet over informatie over en een structuur voor het doorverwijzen van studenten wanneer deze ondersteuning nodig hebben, of ongelijke behandeling of discriminatie willen melden. Of stagediscriminatie wel of niet aangepakt wordt als het zich voordoet, lijkt te verschillen per begeleider. De vraag is daarbij ook of ongeschoolde medewerkers op dit thema op de juiste manier omgaan met een melding en/of signaal. Stagediscriminatie is een complex en gevoelig thema waar men secuur mee om dient te gaan. Hier is dus enige scholing voor nodig. Vanuit eerder onderzoek vanuit het mbo blijkt dat, als docenten beperkte kennis hebben van het thema, victim blaming op de loer ligt; wat wil zeggen dat de kans dan groter is dat de student zelf de schuld krijgt van de ongelijke behandeling of discriminatie. Een dergelijke benadering van het probleem kan voor studenten nog schadelijker zijn dan de discriminatie-ervaring zelf.  

“Wij zijn niet zo divers, dus…”

Hiernaast lijkt er binnen sommige opleidingen het idee aanwezig te zijn dat, omdat ze (op het eerste oog) ‘minder divers’ zijn, ze ook minder aandacht zouden hoeven te hebben voor het onderwerp stagediscriminatie of dat er minder stagediscriminatie voor zou komen. Hiermee lijkt voorbijgegaan te worden aan het feit dat er discriminatie op (een combinatie van) verschillende gronden plaats kan vinden én dat discriminatie ook kan plaatsvinden in contexten met minder diversiteit in afkomst en huidskleur. Denk bijvoorbeeld aan studenten met een beperking, een groep waarvan respondenten juist signalen ontvangen van stagediscriminatie.  

Onduidelijk waarom studenten niet voor stagelopen kiezen

Universitair medewerkers bij opleidingen waar stages facultatief zijn, zien dat weinig studenten ervoor kiezen om voor een stage te gaan. Het is echter niet duidelijk waarom die studenten er niet voor kiezen stage te lopen. Bij een facultatieve stage komt een student pas in het vizier van de stagecoördinator op het moment dat die al een stage gevonden heeft. Opleidingen onderzoeken niet wat de motivaties zijn voor studenten om wel of geen stage te lopen. Het risico bestaat dat hierdoor ervaren discriminatie en eventuele kansenongelijkheid niet aan het licht komt en dus niet aangepakt kan worden. 

Vervolgonderzoek 

De voorlopige resultaten uit dit eerste deel van ons onderzoek naar stagediscriminatie in het wetenschappelijk onderwijs laten zien dat er nog weinig bekend is over stagediscriminatie in het wetenschappelijk onderwijs. Ook wordt duidelijk dat veel universitair medewerkers behoefte hebben aan kennis over dit onderwerp. Tijdens de gesprekken op universiteiten merkten meerdere medewerkers op dat door over het onderwerp in gesprek te gaan, zij begonnen na te denken over mogelijke risico’s voor stagediscriminatie op hun opleiding. Op basis van deze eerste bevindingen kunnen we stellen dat er meerdere signalen zijn van mogelijke risico's op kansenongelijkheid en stagediscriminatie binnen het wetenschappelijk onderwijs. 

Dit jaar gaat KIS deze signalen verder in kaart brengen. Daarbij zoomen we in op het studentperspectief: we brengen in kaart hoe studenten hun stages ervaren, waar zij tegenaan lopen, en wat zij ervaren en/of signaleren als het om stagediscriminatie gaat. Door middel van een studentvragenlijst en daaropvolgende diepte-interviews met een selectie studenten hopen we scherper zicht te krijgen op de verschillende wijzen waarop stages binnen het wo worden vormgegeven en de risico’s voor ongelijke kansen en stagediscriminatie die daarbij bestaan, en in welke mate studenten binnen het wo stagediscriminatie ervaren. 

Stagediscriminatie in het mbo  

In de afgelopen jaren is er vooral veel onderzoek geweest naar stagediscriminatie binnen het mbo. Zo zijn er meerdere verkennende onderzoeken geweest waarin ervaringen van studenten centraal stonden (bijvoorbeeld Mbo en de stagemarkt en Gelijke kansen op gelijke stages). In deze onderzoeken gaven studenten aan ervaringen te hebben met discriminatie bij het solliciteren naar stages en soms ook op de werkvloer zelf.  

Naast ervaren discriminatie is ook objectieve stagediscriminatie aangetoond binnen de stagemarkt in Utrecht en Rotterdam. Rondom de invoering van het landelijke Stagepact 2023 – 2027 zijn er meerdere onderzoeken gedaan naar beleid, de ondersteuning hiervan en (mogelijke) effectieve maatregelen.  Zo onderzocht de Inspectie van het Onderwijs in hoeverre mbo-instellingen beleid hebben tegen stagediscriminatie, maar werden er ook onderzoeken gedaan naar de verdere inrichting van een meldpunt per onderwijsinstelling en de praktijk van stagematching.

Bronnen 

  • Andriessen, I., Van Rooijen, M., Day, M., Van den Berg, A., Mienis, E. & Verweij, E. (2021). Ongelijke kansen op de stagemarkt. Onderzoek naar objectief vastgestelde en ervaren stagediscriminatie in het mbo in Utrecht. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. 
  • De Winter-Koçak, S., Yassine, D., Van de Gevel, M., Verstappen, M. & Does, S. (2023). Hoe mbo-studenten stagediscriminatie willen melden. Gehoord en geloofd worden, met concrete gevolgen voor het leerbedrijf. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. 
  • Hoogenbosch, A., Yassine, D., Dusault, Y., Lünnemann, M. & De Winter-Koçak, S. (2023). Mbo-stagediscriminatie in Rotterdam. Praktijktests-onderzoek naar objectief vastgestelde discriminatie in het mbo in Rotterdam. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. 
  • Inspectie van het Onderwijs (2023). Beleid van mbo instellingen rond stagediscriminatie. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. 
  • Klooster, E., Koçak, S. & Day, M. (2016). Mbo en de stagemarkt: wat is de rol van discriminatie? Utrecht: Kennisplatform Inclusief Samenleven.  
  • Prevoo, T., De Groot, J., Van de Gevel, M., Yassine, D., Kersten, G., Soeterik, I. & De Winter-Koçak, S. (2024). Het proces van stagematching in het MBO. Het perspectief van studenten en leerbedrijven. Amsterdam/Utrecht: SEO Economisch Onderzoek/Verwey-Jonker Instituut. 
  • Van Rooijen, M. & De Winter-Koçak, S. (2018). Gelijke kansen op gelijke stages. Utrecht: Kennisplatform Inclusief Samenleven.   

Meer informatie?Neem contact op met:

Suzan de Winter-Koçak

icon_chevron Stuur een e-mail
Afbeelding

Inti Soeterik

icon_chevron Stuur een e-mail
icon_chevron 06 554 02 765
Afbeelding