Gaandeweg de rit ben ik ook een Nederlander geworden

De vele discussies over verbondenheid, onthechting en vervreemding geven een belangrijk ontwikkeling weer die plaatsvindt onder vele biculturele jongeren. De vraag die hierin centraal staat is: wie ben ik en waar hoor ik bij? Voor mij is de vraag ‘waar hoor ik bij’ niet meer relevant. Voor mij is het een gegeven: net zoals Afghanistan hoort ook Nederland bij mij.

Geschreven door: Sahar Noor

Blog
Polarisatie en verbinding

We leven in een samenleving die het hebben van meervoudige culturen als een probleem en als onverenigbaar ziet. Dit dwingt de biculturele mens om een keuze te maken tussen beide culturen of ze te verenigen. Deze zoektocht naar een synthese, een hybride identiteit, is daarom lastig. En zo ook voor mij. Want wanneer weet je waar je bij hoort? En wie bepaalt dat? Jijzelf? En wat als de omgeving daar anders over denkt? De wisselwerking met een negatieve samenleving ten opzichte van biculturele mensen maakt het vooral complex. Immers, je kunt jezelf als insider positioneren, maar wat heeft het voor zin als je door de maatschappij als outsider wordt gezien? Dit is precies wat Nadia Ezzeroili in haar essay betoogt. Zij komt tot de conclusie dat zij zich geen Nederlander meer kan noemen, dat zij en Nederland ‘uit elkaar gaan’. Een teleurstelling die vele biculturele jongeren één of meerdere keren hebben ervaren in hun leven. En wederom ik ook.

Mijn identiteit is van mij

Je hebt de bevestiging van de samenleving niet nodig om te zijn wie je wilt zijn

Toch wil ik de andere kant van de medaille belichten: je hebt de bevestiging van de samenleving niet nodig om te zijn wie je wilt zijn. Mijn identiteit is iets dat van mij is. Het is gebaseerd op mijn loyaliteit, mijn ervaring en vooral mijn gevoelens van verbinding. Mijn identiteit is niet stabiel: het is bewegelijk maar ook strategisch. In wezen zegt mijn identiteit iets over of én waar ik me ergens mee verbonden voel of ergens bij hoor. Zo ben ik niet in Nederland geboren maar toch ben ik Nederlands. Ik voel me verbonden met een type Nederlanderschap dat heel persoonlijk is. Los van het feit of de autochtone bevolking dat wil erkennen. Mijn Nederlanderschap is een feit en dat hangt niet af van hoe anderen daarover denken. Het is mijn gevoel van verbondenheid.

Mijn hoofd praat blijvend Nederlands

Mijn ‘Nederlands-zijn’ voer ik bovendien elke dag uit. Laten we de Nederlandse taal als voorbeeld nemen. Ik denk in het Nederlands. Ik praat in het Nederlands. Ik schrijf in het Nederlands. Zelfs in mijn dromen praat ik Nederlands. Voor mij is taal een krachtig middel om mijn verbondenheid met Nederland dagelijks aan den lijve te ervaren en tot uiting te brengen. Zodoende voel ik een vergevorderde internalisering van het ‘Nederlands-zijn’ die zich bij mij onder andere uit in taal. Want al zou ik mijn biezen pakken en in het buitenland wonen: mijn hoofd zou blijvend Nederlands praten. This happens as we speak.

Ook Nederland hoort bij mij

Voor mij is de vraag ‘waar hoor ik bij’ daarom niet meer relevant. Voor mij is het meer een gegeven: ook Nederland hoort bij mij. Het is niet dat ik tussen twee culturen leef zoals dat vaak wordt gezegd. In mij leven er twee culturen: een Afghaanse en een Nederlandse. Het zit ingebed in mijn ‘zijn’. Ik draag de beide cultuur uit, praktiseer ze en geef ze over aan nieuwe generatie. Sterker nog; zelfs Nadia die zich geen Nederlander meer voelt, praktiseert haar Nederlanderschap in haar opiniestuk. Zij schildert met woorden en maakt zinnen die menig Nederlander niet kan reproduceren. Ook al wil zij zich geen Nederlander meer noemen, ze produceert de Nederlandse cultuur in haar taal en denkpatronen.

Voor mij het Nederlands-zijn en of Afghaans-zijn geen keuze meer. Op een gegeven moment heb je namelijk geen keuze meer. Het is eenmaal wie je bent. Natuurlijk heb ik momenten dat ik me niet wil associëren met een bepaald onderdeel van het Nederlands-zijn. Of dat ik me zelfs kan schamen wanneer schreeuwende tokkies met een huilend kind op de arm zie roepen dat ‘vrouwen verkracht willen worden’ door mijn gevluchte Afghaanse landgenoten. Maar of ik het wil of niet, en of anderen het willen zien of niet: gaandeweg de rit ben ik ook een Nederlander geworden. En dat is een feit.