Marianne Cense: 'Het negeren van etniciteit is geen oplossing'

'In seksonderzoek willen we vaak weten hoe een bepaalde groep, neem jongeren of senioren, denkt over seksualiteit, welke attitudes ze hebben en hoe ze zich gedragen. Er bestaan grote verschillen tussen mensen, in wat ze doen op seksueel vlak, hoe ze seksualiteit beleven, welke normen ze hanteren en ervaren, in welke narratieve verhalen ze seksualiteit plaatsen en wat voor hen heilig of juist zondig is. Het is in mijn ogen dan ook vanzelfsprekend dat we in seksonderzoek kijken naar verschillen tussen mensen en naar de achtergronden van die verschillen. En dat we die verschillen niet als iets persoonlijks of als iets statisch zien.

Artikel
Diversiteitsbeleid

Identiteiten van mensen verschuiven en zijn fluïde, vloeibaar. Maatschappelijke discoursen, bijvoorbeeld op het vlak van migratie, beïnvloeden deze identiteiten – en dus ook de wijze waarop mensen hun seksualiteit beleven en uiten. Nu zou je kunnen denken, die verschillen komen we dan vanzelf wel tegen. In epidemiologische studies is het streven naar een goede afspiegeling van de bevolking de drijfveer om ook etnische diversiteit te zoeken, om de geldigheid van de uitkomsten voor de brede bevolking te doen gelden. Epidemiologische studies waarin etnische diversiteit niet expliciet als streven meegenomen is, hebben doorgaans een vrij witte steekproef (omdat deze respondenten vaker in panels meedoen en voor veel bureaus eenvoudiger te werven zijn), wat de representativiteit onderuit haalt.

Maar ook in kwalitatief onderzoek is het een valkuil om zonder criteria aan de slag te gaan met werving. Als voorbeeld een eigen kwalitatief onderzoek op basis van interviews met jongeren naar seksueel grensoverschrijdend gedrag, in 2010. We zijn gestart met een open oproep aan jongeren om mee te doen, via allerlei kanalen, online via jongerencommunities en zenders als FunX en offline via hogescholen en MBO’s. De aanmeldingen die we kregen, waren zonder uitzondering meisjes en meeste waren hoogopgeleid en wit. Als we geen reden hadden gezien om energie te steken in de diversiteit van de onderzoeksgroep hadden we dus geen jongens gesproken en nauwelijks meisjes die laagopgeleid of niet wit waren. Was dat relevant voor de bevindingen? Ja, want we zouden het beeld hebben gekregen dat jongeren hun seksuele ervaringen en verlangens plaatsen in een discours van individuele seksuele rechten. Autonomie en zelfbeschikking staan voorop en de meeste jongeren vinden het volkomen legitiem om seks te hebben wanneer je er zin in hebt en de ander ook, als je maar veilig vrijt. En daarmee zouden we belangrijke informatie missen. Want niet elke jongere in Nederland herkent zich hierin. Door een wit, hoogopgeleid, vrouwelijk plaatje als enige werkelijkheid te presenteren, ontkennen we dat er andere ervaringen en ideeën bestaan, die net zo legitiem zijn.

Omdat het gevraagd wordt

Onderzoek vindt niet plaats in het luchtledige; het kent opdrachtgevers, financiers en heeft doorgaans ook het doel beleid te helpen formuleren. Financiering van het meeste onderzoek is gekoppeld aan (volksgezondheids)beleid. Bij preventieve seksuele gezondheid gaat het om het beïnvloeden van gedrag dat mogelijke negatieve gevolgen kan hebben. De onderzoeksvragen die gesteld worden gaan dan ook vaak over problemen, risico’s en risicogroepen; welke groepen lopen risico op welke problemen, wat zijn de determinanten van problemen en welke determinanten kunnen met preventief beleid en met specifieke interventies beïnvloed worden. In deze onderzoeken wordt aandacht besteed aan allerlei categorieën die mogelijkerwijs verschil maken, zoals sekse, opleidingsniveau, religie, etniciteit, leeftijd en seksuele voorkeur.

Voor de epidemiologische onderzoeken, zoals Seks onder je 25ste (De Graaf, Kruijer, van Acker & Meijer, 2012) geldt daarbij dat in de analyse ook gekeken wordt naar de gelijktijdige samenhang van deze kenmerken, zodat verschillen naar etniciteit alleen gerapporteerd worden als ze niet ook verklaard kunnen worden door bijvoorbeeld een lager opleidingsniveau van een bepaalde groep. Het is erg belangrijk om in rapportages en aanbevelingen steeds alert te zijn op stigmatisering van etnische groepen en het optreden van een ‘etnisch reflex’, het koppelen van problemen aan etniciteit. Tegelijkertijd kan het in sommige gevallen een terechte aanbeveling zijn om voor een specifiek probleem een specifieke aanpak naar een bepaalde groep voor te stellen, omdat de prevalentie hoger is, of de dynamiek achter de problematiek anders is.

Seksualiteit = politiek strijdtoneel

In het huidige politieke klimaat wordt de islam door veel (rechtse en populistische, maar ook impliciet door andere) politici gepresenteerd als onverenigbaar met de waarden van de Nederlandse Christelijke, seculiere maatschappij (Buitelaar 2010). Het politieke discours zet het verlichte Westen tegenover de ‘achtergebleven’ opvattingen van de ander. Tegenwoordig gaat het vooral over moslims (en over religie), hiervoor waren het migranten in brede zin (en ging het over onverenigbare culturen). Seksualiteit vormt binnen dit discours een cruciaal strijdtoneel. Acceptatie van homoseksualiteit, gendergelijkheid en seksuele vrijheid/openheid worden geclaimd als verworvenheden van het Westen, die beschermd moeten worden tegen bedreiging van buitenaf. Media zijn vaak de spreekbuis, maar ook beleidsaanbevelingen van rapporten worden in deze arena getrokken. Dit geeft onderzoekers, over welk thema dan ook, een grote verantwoordelijkheid. Als dit thema in de haard ligt van het maatschappelijk debat geldt dit des te sterker. Alle reden dus om kritisch te onderzoeken hoe het concept etniciteit in onderzoek naar seksuele gezondheid gebruikt wordt en welke rol seksonderzoek speelt bij de beeldvorming over etnische groepen.

Categorisering 

'Categorisering is niet alleen een ethische voetangel, maar ook een methodisch hoofdbreken'

Een mens is niet in hokjes te vangen. Tegelijkertijd staan we als onderzoekers voor de uitdaging een analyse te maken die het unieke van een individu overstijgt en voor meer mensen kan gelden. Waaruit dus een onderscheid volgt tussen groepen, een categorisering. Het is de taak van de onderzoekers om zorgvuldig te analyseren welke categorieën in het licht van de onderzoeksvragen relevant zijn en of er daadwerkelijk verschil gevonden wordt of niet – en vanzelfsprekend om dit helder en niet etnocentrisch of stigmatiserend te beschrijven. Maar wat is dan etniciteit? Welke groepen kun je onderscheiden? Wordt het Turkse Nederlanders, 1e en 2e generatie Turkse migranten, Koerdisch Turkse Nederlanders uit Arnhem, Nederlanders die zich Turks voelen?

En wie bepaalt waar iemand ingedeeld wordt, de onderzoeker of de respondent? Het meest recht doend is het de respondent zelf te vragen, ‘Aan welke culturele groep voel jij je op dit moment verbonden?’. Mag iemand dan vier hokjes aankruisen? Of stel je een open vraag? Dan krijg je misschien net zoveel hokjes als respondenten. Categorisering is niet alleen een ethische voetangel, maar ook een methodisch hoofdbreken.

Stapstenen:

1. Open vizier
Ook wij, onderzoekers, hebben een cultuur, als organisatie en als individu. Laten we openheid geven over de vooronderstellingen die we zelf hebben, laten we onze onderzoeksdesigns vaker bij elkaar toetsen en blinde vlekken met open vizier tegemoet gaan.

2. Expliciet includeren
Het negeren van etniciteit is geen oplossing. Diversiteit moet juist expliciet geïncludeerd zijn (niet alleen culturele diversiteit, maar ook bijvoorbeeld seksuele diversiteit), anders verliezen we het zicht op de verschillen die er in de beleving van mensen zelf bestaan en ontzeggen we een deel van mensen in Nederland hun stem.

3. Vertrouwen werven
Heel vaak wordt de vraag gesteld hoe je etnische diverse respondenten kunt werven. Want dat is meer dan het plaatsen van een oproep op het juiste kanaal. Dat gaat om samenwerken met organisaties en betrokken mensen, om het opbouwen van vertrouwen, om het geven van een rol en een stem aan mensen in verschillende fasen van onderzoek, zodat mensen het vertrouwen krijgen dat er niet over hun gedacht en besloten wordt, maar ook met hen.

4. Zorgvuldigheid
Laten we, als we onderzoeken welke factoren relevant zijn in de prevalentie van seksuele dwang, ongewenste zwangerschap en soa’s, ervoor waken om etniciteit als risicofactor te benoemen. Samenhang met andere factoren, zoals opleidingsniveau, religie, opvoedstijl, discriminatie of gebrek aan toekomstperspectief, biedt doorgaans een meer accurate verklaring voor de verschillen dan etniciteit an sich. 

5. Agency
Wij benaderen mensen om meer te weten te komen over hun seksuele gedrag, beleving en ontwikkeling. Onontkoombaar speelt de loyaliteit en culturele verbondenheid bij ieder individu een rol in de overtuigingen en keuzes die hij of zij maakt. Hoe combineren mensen hun sociale identiteiten en loyaliteiten en hoe gaan ze om met de conflicten die dat oplevert? Laten we de agency van mensen zichtbaar maken, zodat ze kenbaar worden  als handelende subjecten in plaats van als gecategoriseerde objecten. Zodat ze meer worden dan de som der determinanten.'

Dit stuk is een verkorte versie van de lezing die Marianne Cense gaf tijdens een expertmeeting georganiseerd door het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Seksualiteit (FWOS). Marianne Cense is senior onderzoeker bij Rutgers, Kenniscentrum seksualiteit. Ze werkt daarnaast aan een proefschrift over sexual agency van jongeren.

Hoe denken de andere experts over de focus op etniciteit bij onderzoek naar seksualiteit? Lees wat Amade M'charek en Marjolijn Distelbrink zeggen.

Meer informatie?Neem contact op met:

Marjolijn Distelbrink

icon_chevron Stuur een e-mail
Afbeelding