Hebben migrantenkinderen nog steeds achterstanden in het onderwijs?

Ja, de onderwijspositie van migrantenkinderen is vaak minder gunstig dan die van autochtone kinderen. Het gemiddeld lagere opleidingsniveau van ouders en de soms minder goede Nederlandse taalbeheersing van ouders en/of kinderen spelen daarbij mee.

Het SCP en het CBS brengen al jaren de onderwijspositie van kinderen uit verschillende herkomstgroepen in beeld. Volgens de Emancipatiemonitor 2014 is het opleidingsniveau van kinderen en jongeren van niet-westerse afkomst de afgelopen jaren verbeterd. Ten opzichte van autochtone kinderen blijft echter vooralsnog gemiddeld een achterstand bestaan. Op de Citotoets aan het eind van het basisonderwijs scoren niet-westerse jongens én meisjes over de gehele linie lager dan hun autochtone leeftijdsgenootjes. Tussen en binnen groepen (in generatie, sociaaleconomische status en sekse) doen zich daarbij wel verschillen voor. Turks-Nederlandse leerlingen scoren van de niet-westerse groepen het minst goed op taal, kinderen met een Antilliaans/Arubaanse achtergrond op rekenen.

De afgelopen tien jaar volgen vaker leerlingen met een niet-westerse afkomst havo of vwo

In het voortgezet onderwijs volgen de laatste tien jaar vaker dan voorheen leerlingen met een niet-westerse afkomst een hoger onderwijsniveau (havo/vwo). Vooral Marokkaanse leerlingen hebben in dit opzicht veel vooruitgang geboekt. Niettemin bezoeken jongeren van niet-westerse herkomst nog steeds het vaakst het vmbo; autochtone leerlingen gaan vrijwel even vaak naar vmbo als naar havo/vwo. Surinaamse en Antilliaanse leerlingen gaan vaker naar havo/vwo dan Turkse en Marokkaanse leerlingen, maar niet zo vaak als autochtone leerlingen. Niet alle niet-westerse groepen hebben achterstanden; Iraanse leerlingen bezoeken bijvoorbeeld vaker dan autochtone leerlingen het havo/vwo.

Meisjes doen het beter

Niet-westerse jongeren vallen vaker vroegtijdig uit, al neemt het diplomabezit wel toe de afgelopen jaren. Meisjes doen het in verschillende groepen (incl. de autochtone) beter in het onderwijs dan jongens. Zo hebben jonge vrouwen (18-25 jaar) van niet-westerse herkomst die niet meer naar school gaan, vaker een startkwalificatie dan autochtone jonge mannen. Soms streven niet-westerse jonge vrouwen ook autochtone seksegenoten voorbij. Surinaamse en Antilliaanse vrouwen, geboren en getogen in Nederland en tussen de 18 en 23 jaar, nemen bijvoorbeeld vaker deel aan het hoger onderwijs (hbo of wo) dan autochtone vrouwen van dezelfde leeftijd. Ook Turkse en Marokkaanse jonge vrouwen van de tweede generatie zijn met een inhaalslag bezig wat betreft deelname aan het hbo en de universiteit.

Kinderen uit Midden- en Oost-Europa

De laatste jaren is er veel aandacht voor de onderwijspositie van kinderen uit Midden- en Oost-Europa. Met jonge kinderen die vanaf het begin het basisonderwijs instromen, gaat het in de regel goed zo blijkt uit onderzoek van het SCP. Vooral met Poolse kinderen, Bulgaarse kinderen hebben meer achterstand. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat Roemeense jongeren in het voortgezet onderwijs vaak op havo/vwo-niveau zitten. Bulgaarse jongeren daarentegen zouden erg aan de onderkant van het vmbo/mbo-onderwijs zitten en Poolse jongeren daar zo’n beetje tussenin. Bij Poolse tieners speelt dat ze door de immigratie naar Nederland een lager opleidingsniveau halen dan in hun mogelijkheden ligt doordat zij oponthoud ervaren. Vanwege hun taalachterstand moeten zij namelijk eerst naar een Internationale Schakelklas (ISK).

Meer informatie?Neem contact op met:

Marjolijn Distelbrink

icon_chevron Stuur een e-mail
Afbeelding