Discriminatie in de vrijwillige hulpverlening: doe mee aan ons onderzoek

Wat doe je als een klant aangeeft geen maatje met een vluchtelingenachtergrond over de vloer te willen? Of als een vrijwilliger zelf aangeeft liever niet te willen werken met bepaalde mensen vanwege iemands etniciteit, religie of seksuele voorkeur? Heb jij dit vanuit jouw (vrijwilligers)organisatie meegemaakt? Deel je ervaring met ons en vul de enquête in.

Artikel
Discriminatie

Naar de vragenlijst

KIS doet op dit moment een verkennend onderzoek naar hoe vrijwilligersorganisaties omgaan met morele dilemma’s op het gebied van diversiteit. Over het algemeen wordt er door deze organisaties zorgvuldig gezocht naar een goede match tussen vrijwilligers en hulpvragers. Toch blijkt dit in de praktijk soms mis te gaan doordat wederzijdse vooroordelen de relatie verstoren. Het gaat hierbij vooral om één op één contact, bijvoorbeeld in de vorm van buddy’s, maatjes en informele zorg.

Vrijwilligers zijn steeds belangrijker

Bijna de helft van de Nederlanders van 15 jaar en ouder verricht minimaal één keer per jaar vrijwilligerswerk. De meeste vrijwilligers zetten zich in voor sportverenigingen, scholen, jeugdverenigingen, levensbeschouwelijke organisaties en in de verzorging en verpleging. Vrijwilligers worden vooral aangetroffen onder hoger opgeleiden, 35- tot 45-jarigen en mensen die minstens een keer per maand een religieuze dienst bijwonen. In de huidige participatiesamenleving spelen vrijwilligers een steeds grotere rol bij het ondersteunen van mensen en gezinnen om mee te doen in de samenleving of zelfs het hoofd boven water te houden.

Een vrijwillige ‘buddy’ ter ondersteuning van mensen in een kwetsbare positie vormt in veel projecten in zorg en welzijn zelfs een centraal onderdeel. Denk aan een schuldhulp of taalmaatje, of respijtzorg waarin vrijwilligers mantelzorgers ontlasten. Hierdoor komen bepaalde vraagstukken vaker naar boven, zoals het omgaan met vooroordelen van vrijwilligers en hulpvragers. Voor maatschappelijke (vrijwilligers)organisaties is dit soms een moeilijk dilemma, zeker als bepaalde opvattingen, bijvoorbeeld over seksuele voorkeur, geloofsovertuiging of culturele achtergrond, breed gedragen worden onder de doelgroep. Een belangrijk verschil met sociaal professionals is dat het hier gaat om vrijwilligers: mensen die niet altijd getraind zijn om met dit soort situaties om te gaan én die geen contractuele verplichting zijn aangegaan met een organisatie. Het afbreukrisico is dus groot en deze organisaties hebben vrijwilligers nodig om iets voor mensen te kunnen betekenen. Over hoe vaak en welke morele dilemma’s voorkomen en hoe hier in de praktijk op gehandeld wordt, is tot nu toe geen actuele kennis bekend. Vul daarom de vragenlijst in.

Resultaten: eind 2019

Behalve een vragenlijst voert KIS binnen dit project ook een beknopt literatuuronderzoek en interviews uit evenals een expertmeeting. De resultaten worden gebundeld in een publicatie waarin een aantal morele dilemma’s wordt geschetst met daarbij concrete tips uit de praktijk. De publicatie verschijnt eind dit jaar op deze website.