Superdivers is het nieuwe normaal

‘Superdiversiteit is al lang een feit, maar daar staan we te weinig bij stil. Pas als er problemen zijn, wordt diversiteit van stal gehaald. Daardoor onderschatten we het proces van sociale stijging en normalisering, wat óók een onderdeel is van superdiversiteit.’

Artikel
Diversiteitsbeleid

Dirk Geldof is deeltijdhoogleraar en oud-gemeenteraadslid en wethouder van Antwerpen. Geldof schreef verschillende boeken, waaronder ‘Superdiversiteit: Hoe migratie onze samenleving verandert’. Geldof: ‘Superdiversiteit is eigenlijk een lens om te kijken naar de demografische veranderingen van de afgelopen paar decennia. Het gaat er niet alleen om dat onze steden steeds diverser zijn geworden, maar ook dat die diversiteit meer pluriform is: mensen met een migratieachtergrond onderscheiden zich nu veel duidelijker op andere vlakken dan alleen hun etniciteit. Bovendien wordt diversiteit normaal.’

Diversiteit gaat niet vanzelf

Volgens het CBS heeft op dit moment zo’n 15% van de Nederlandse 55-plussers een migratieachtergrond, tegen 9% in 1990. Naar verwachting neemt dit in 2050 toe naar 26%. Verder had begin vorig jaar 28% van de jongeren in Nederland een migratieachtergrond (tegen 21% in 2000) en in de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag was dat zelfs rond de 60%. Daarmee wordt (etnische) diversiteit steeds meer een gegeven, en heeft het steeds minder zin om die diversifiëring af te doen als een bijzonder of abnormaal verschijnsel.

Het is echter niet zo, zegt Geldof, dat dit proces zomaar vanzelf goed gaat: ‘De naïeve visie die voorheen op multiculturaliteit bestond, was dat de wereld automatisch beter wordt als we maar tolerant en verdraagzaam zijn tegenover al wat verschillend is. Daarmee vermijd je iets, want waar veel verschillen zijn, treedt ook vanzelf conflict op. Omdat we op steeds meer manieren van elkaar verschillen, zullen we het ook op meerdere momenten niet met elkaar eens zijn. Dan krijg je discussies over, bijvoorbeeld, religieus slachten, dekolonisatie, zwarte piet, enzovoort. Die spanningen horen evengoed tot de transitie. Maar typisch voor superdiversiteit is dat die verschillende posities niet meer noodzakelijk samenhangen met iemands migratieachtergrond. Doorheen verschillende generaties, maar ook onder invloed van andere levensloopkenmerken, groeit ook de diversiteit aan standpunten.’ Zo zou een derde-generatie winkelier met een Turkse migratieachtergrond zijn winkel op een andere manier uitbaten dan zijn vader of grootvader. Wellicht meer op een ‘klassiek’ Nederlandse markt gericht.

We blijven denken dat de nieuwkomer moet integreren in een witte samenleving, maar dat is natuurlijk niet meer aan de orde

De mainstream verandert

De manier waarop we nu nadenken over integratie is daarmee ook meteen achterhaald: ‘We blijven denken dat de nieuwkomer moet integreren in een witte samenleving, maar dat is natuurlijk niet meer aan de orde. Integreren in Rotterdam of Brussel, is integreren in diversiteit. Er is een meerderheid aan mensen die anders zijn dan jij. Juist het leren omgaan met die verschillen wordt een basiskenmerk van integreren in een superdiverse context.’

Het achterhaalde idee van integreren in een witte context en hoezeer die context nog als ‘normaal’ wordt gezien, is ook terug te vinden in het woonbeleid en het ideaal van de sociale mix. Hierbij worden koop- en (sociale) huurwoningen in wijken door elkaar geplaatst, met als doel meer welvarende bewoners te trekken. Geldof: ‘Mixen is, vrij expliciet, een recept om de “onderkant” sociaaleconomisch en etnisch meer gemengd te maken. Daar horen normatieve aannames bij: gettovorming moet voorkomen worden, wijken worden veiliger als ze gemengd zijn. En dan hoopt men dat door mengen de veiligheid en leefbaarheid op wijkniveau beter wordt.’ Het verbeteren van de veiligheid in wijken is op zichzelf een mooi streven, maar bij zulk beleid wordt impliciet aan witte middengroepen gedacht. ‘Het gaat ook over integratie: door de nieuwe rolmodellen verwacht men dat bewoners in de buurt zich steeds meer als de “Nederlandse burgers” gaan gedragen. Maar daarbij gaat men er impliciet en ten onrechte nog steeds van uit dat die Nederlandse burger ‘wit’ zou zijn, zoals in de 20ste eeuw.’

Segregatie wordt alleen maar geproblematiseerd voor de groepen die de minste keuze hebben op de huisvestingsmarkt

Want die ‘Nederlandse burger’ is al lang niet meer wie hij vroeger was. ‘Zoals mijn Nederlandse collega Maurice Crul het stelde: “In veel wijken is Marloes de nieuwkomer.” Daar is zij de witte minderheid, in de wijk waar het merendeel van de bewoners al veel langer woont.’ Pleiten voor sociale mix, en het toevoegen van ‘Marloezen’ is soms zeer selectief: ‘Concentratiewijken worden vooral als probleem gezien als wijken te veel niet-witte inwoners hebben die in lage inkomensgroepen zitten. Als er veel diversiteit is, maar men is rijk, dan wordt het weer níét geproblematiseerd. Het is pas in tweede instantie dat we nadenken over witte getto’s en gated communities.’ Die concentratie, of segregatie, van groepen bewoners is nog altijd een bron van discussie.

Segregatie langs verschillende lijnen

Hoewel het voor sommigen een ongemakkelijke waarheid is, blijft segregatie zowel bestaan op basis van verschillen tussen arm en rijk, alsook langs etnische of raciale lijnen. Dat valt op. ‘Het klopt ook,’ zegt Geldof, ‘het heeft geen zin om dat niet te benoemen. In steden heb je zogenoemde aankomstwijken nodig, waar nieuwkomers een eerste plek vinden. Daar gaan mensen ook op zoek naar geloofsgenoten, cultuurgenoten en een betaalbaar bed als ze aankomen.’ Segregatie langs verschillende lijnen is net zo goed een resultaat van allerhande sociale processen. ‘En het bestaat overal. Alleen spreken we bij witte wijken niet van segregatie, maar je ziet er evengoed selectief vestigingsgedrag. Het is normaal en menselijk dat mensen elkaar opzoeken. Segregatie wordt alleen maar geproblematiseerd voor de groepen die de minste keuze hebben op de huisvestingsmarkt.’   

We moeten aankomstwijken niet romantiseren: daar komen veel kwetsbaarheid en sociale problemen samen

Toch is het natuurlijk niet zo dat er geen enkel nadeel zit aan gesegregeerde wijken. Geldof: ‘We moeten aankomstwijken niet romantiseren: daar komen veel kwetsbaarheid en sociale problemen samen. Het kan er soms moeilijker communiceren zijn, en de veerkracht van wijken en bewoners is daardoor soms beperkt. De woningen zijn er vaak van slechtere kwaliteit. Die dingen wil men dan veranderen, en dan heb je twee mogelijkheden: óf je helpt het moeizame proces van sociale stijging een handje, door sociale instituties zoals scholen of werk in de wijk, te verbeteren, óf je probeert door je woonbeleid rijkere bewoners aan te trekken. In het tweede geval gaat de wijk er dan in de cijfers op vooruit, maar de armoede verplaatst zich als water in een waterbed.’

Segregatie vormt dus juist voor de normalisering van (super)diversiteit soms een probleem. Daarom zijn mengstrategieën in de wijk wel degelijk belangrijk.  

Managen van de publieke ruimte

‘Het gaat er niet om dat een gemengde wijk automatisch een “betere” wijk is. Wél dat het een plek is waar mensen, zeker kinderen, om leren gaan met verschillende perspectieven, met heterogeniteit. Net daarom vergroot dat sociale veerkracht en kan het polarisatie en stereotypering voorkomen.’

In een superdiverse context gaat het daarmee ook om realiteitszin: de échte wereld is immers ook ‘gemengd’. Maar op welke manier kan de kennis van superdiversiteit een bijdrage leveren aan stedelijk beleid? Volgens Dirk Geldof gaat het om twee elementen: ‘In de eerste plaats moet het beleid de bevolking, alsook de stad en de wijken erkennen zoals ze vandaag de dag zijn. Er is onvoldoende voeling met de snelle demografische veranderingen. Ten tweede is dat het beleid ook moet differentiëren. “One size fits all” heeft afgedaan. Er moet meer maatwerk in de aanpak zitten.’ Daarbij betrek je het stadsbestuur en het beleid. Geldof: ‘Je moet op een goede manier in dialoog gaan met bewoners en ontmoetingen faciliteren. Maar ons klassieke model van inspraak is te veel gericht op de hogere witte middenklasse, de mensen die vanzelf al aanschuiven.’ Daarbij gaat het ook om meertaligheid: in de superdiverse context is er ook diversiteit in taal. Ook communicatie moet met de tijd mee.

Door verschillend gebruik van de ruimte te faciliteren, wordt superdiversiteit iets van de mainstream 

Bij het inrichten van publieke ruimte kun je volgens Geldof achter de schermen een hoop voor elkaar krijgen, en moet je gelaagd en flexibel werken. Hij noemt als voorbeeld Park Spoor Noord in Antwerpen, waar met veel overleg met bewoners uiterst nauwkeurig op de ruimte wordt gekeken: ‘Een goede inrichting van de ruimte leidt ertoe dat verschillende mensen op verschillende momenten, of op dezelfde momenten, verschillende dingen met de ruimte kunnen doen. Dan krijg je een natuurlijke mix, een conviviale plek, zonder dat één groep de ruimte gaat monopoliseren. Daardoor is de publieke ruimte daadwerkelijk publiek, en van iedereen. Als je weet waar je kijkt, kun je de scheidslijnen wel zien, want op gedeelde plekken worden toch andere keuzes gemaakt.’

Op die manier, zegt Geldof, neem je diversiteit gewoon als uitgangspunt. Er moet wel degelijk op gestuurd worden, maar door verschillend gebruik van de ruimte te faciliteren, wordt superdiversiteit iets van de mainstream.  

Dit artikel is geschreven in aanvulling op het lopende KIS-onderzoek naar segregatie in de Utrechtse wijken Kanaleneiland en Leidsche Rijn.
Auteur: Elisa van Gent