Onhandige dingen zeggen is geen ramp

Wat is jouw dagelijkse strijd? Zo luidt de lezersoproep van een ­faculteitsblad waarop Alice*, een studente die ik goed ken, besluit te reageren. ‘Ik vraag me dagelijks af, waar ik mijn sleutels ook alweer heb gelaten’, luidt haar bijdrage. 

Blog
Polarisatie en verbinding

“Ik wilde geen zware kost insturen, maar iets luchtigs”, zei ze later. Naast haar bijdrage in het blad prijken haar naam en foto. Op dezelfde pagina staat een citaat van een medestudente. Strekking: ik word elke dag met racisme geconfronteerd.

De combinatie van beide inzendingen verleidt een andere studente tot een foto die ze op Facebook post. Het commentaar bij het citaat van Alice: white privilege. De post wordt in een mum van tijd meer dan honderd keer geliket en van commentaar voorzien. Als een bekende zwarte activist met duizenden volgers de post ook deelt, gaat het nog sneller. Alice vindt het, zacht uitgedrukt, niet fijn dat haar citaat zo wordt geframed. Ze laat me weten wat er gaande is en vraagt mijn advies. Samen met haar probeer ik de veenbrand te doven. 

Verdriet

Op Facebook zoek ik contact met bekenden uit de zwarte gemeenschap, ik leg uit wat er gaande is en vraag hun het bericht niet te delen, mochten ze het zien langskomen.

Intussen maalt dit door ons hoofd: hoezo wit privilege? Alice mag door een speling van de natuur wit zijn, haar moeder is wel gekleurd en de kans is groot dat haar voorvaderen als slaven aan het werk waren op een plantage in Suriname. ‘Ik wist niet dat jij niet wit was’, schrijft het meisje op Facebook als ze dit hoort. Ze verwijdert haar post. 

De zwarte activist verwijdert niet veel later ‘uit respect’ ook het bericht. Wat blijft hangen is deze vraag: hoeveel collateral damage verdraagt de strijd tegen racisme? Heiligt het doel alle middelen? Stel dat Alice wel uit een leliewit geslacht kwam, was het verwijt dan gerechtvaardigd? Wie weet camoufleerde ze met haar luchtige citaat een andere dagelijkse strijd die ze te voeren heeft: het verdriet om de dood van een dierbare, een depressie of andere psychische ballast.

Ik besef dat we dappere mensen nodig hebben

Scheldkanonnades

Twee jaar geleden schreef ik in Trouw (katern Tijd) een verhaal over kleur, over mijn eigen kleur. En dat ik er weleens last van heb dat ik voor de buitenwereld die verwerpelijke ander ben. Ik schreef toen ook hoe ik mezelf op momenten betrapte op vooroordelen. Ik eindigde mijn verhaal met de oproep om kleur te bekennen. Ik schreef: ‘Laten we elkaar verhalen vertellen over wat zich in ons hoofd afspeelt. Oprecht en zonder verwijten.’ Wat ik ervoer, was dat in onze samenleving groepen steeds verder van elkaar afdrijven. Dat is sindsdien niet minder geworden, helaas. Het debat over racisme is op drift geraakt. Ik besef dat we dappere mensen nodig hebben. Activisten die aan de frontlinie de vreselijkste klappen opvangen, scheldkanonnades, beledigingen en bedreigingen moeten ondergaan. Zonder hen en zonder hun moed waren we niets opgeschoten. 

Ik worstel er ook mee: hun toon bevalt me niet altijd, wat ze doen is soms ongemakkelijk en schurend. Het is een innerlijke tegenstelling omdat ik met hen meevoel, meevoel met Kenneth en Sharon uit Rotterdam-Charlois die in hun dagelijks bestaan te maken hebben met discriminatie. Maar ik snap Tjalling en Fenna uit Appingedam ook, die met moeite de eindjes aan elkaar knopen en weinig ophebben met identiteitsvraagstukken. Het is alsof mijn kleur me meer dan ooit dwingt tot een keuze voor een kamp, een partij. Ik voel me daar niet prettig bij, want ik wil niet kiezen. Het palet is geschakeerd.

Een man naar mijn hart

In oktober kwam in Trouw de 45-jarige Babah Tarawally aan het woord, die in de jaren negentig als hoogopgeleide vluchteling vanuit Sierra Leone naar Nederland kwam. Hij is de auteur van ‘Gevangen in zwart wit denken. En hoe we kunnen ontsnappen’. Witte mensen zijn niet de vijand, meent hij. En: blijf vooral in gesprek. Een man naar mijn hart, deze Babah Tarawally. Elders zei hij: ‘Veel conflicten vinden online plaats, daar ben ik tegen. Discussies moeten offline worden opgelost. Mensen moeten elkaar kunnen zien.’ Hear, hear, denk ik, met de facebookpost vers in het geheugen.

Ik wil mijn ervaringen niet leidend maken, maar twee andere incidenten die hiermee te maken hebben, wil ik de lezer niet onthouden. Bij het eerste ervoer ik plaatsvervangende schaamte voor het gedrag van een witte vriend. Het tweede legt bloot waar ik me zelf voor schaamde toen het gebeurde.  

Een geintje, maar ik kan wel door de grond zakken van schaamte

Een geintje

Het is al flink wat jaren geleden. Ik ben in Amsterdam bij de première van een theaterstuk over de bokser Regilio Tuur. Mijn witte vriend maakt een praatje met de zwarte man achter de bar van het theatercafé. “Eigenlijk lijk jij op Regilio Tuur!” zegt mijn vriend. Een geintje, maar ik kan wel door de grond zakken van schaamte. De enige overeenkomst tussen Regilio Tuur en deze man is dat ze allebei zwart zijn. Vergis ik me of zie ik de barman verwijtend in mijn richting kijken? Wat is dit voor type, deze vriend van jou? 

Gek genoeg zeg ik niets over het voorval tegen mijn vriend. Met terugwerkende kracht vraag ik me nu af waarom ik dat niet deed. Lafhartige gemakzucht. Ben ik bang iets op te roepen, wat onze vriendschap in de weg zal staan? Of maak ik de inschatting dat hij niet begrijpt wat ik bedoel en dat het dus geen zin heeft om het erover te hebben? Van allebei een beetje denk ik.

Eddy Murphy

Het tweede incident. Ik zit in de bioscoop en ben in het gezelschap van een witte vriendin. We kijken naar ‘Inglourious Basterds’, de film van Quentin Tarantino. In de pauze zeg ik dat de zwarte acteur uit de film, Jacky Ido, wel heel veel op Eddie Murphy lijkt. Niet? Op het moment dat de woorden mijn mond verlaten, vraag ik me af waarom ik dit zeg. Jacky Ido lijkt helemaal niet op Eddie Murphy. De enige overeenkomst tussen de twee is dat ze allebei zwart zijn. Ongemakkelijk lachje van de vriendin. “Dat jij zoiets kunt beweren.” Subtekst: je zegt eigenlijk dat alle zwarten op elkaar lijken. En dat jij dit zegt, is verbazingwekkend want jij ben zelf zwart.

Als ik kon blozen, zou ik van oor tot oor rood kleuren. Ik denk terug aan wat ik mijn vriend met zijn grap over Regilio Tuur verweet en besef: ik ben in mijn eigen zwaard gelopen.  

Een paar onsjes minder

De herinnering aan deze anekdotes roepen deze vragen bij me op: wat schieten we ermee op dat we elkaar scherp de maat nemen? Maakt dat niet dat we nog meer in een kramp schieten? Dat de dialoog nog verder stokt? Ik denk dat we meer compassie nodig hebben en oog en oor voor het perspectief van de ander. Mijn witte vriend was bezig contact te leggen - verbinding! - met de zwarte barman. Wat onhandig misschien maar soit. Waarom is het erger dat ik beweer dat een zwarte op Eddy Murphy lijkt, dan iemand met familiewortels die zich beperken tot pakweg de geografische driehoek Appelscha-Almelo-Kampen? We moeten onhandige dingen kunnen blijven zeggen zonder dat we elkaar direct afmaken of ons schamen. Voor de ander of voor onszelf.

Ik wens iedereen, ook mezelf dus, een beetje meer relativering toe. Idealisme is mooi maar een paar onsjes minder overtuiging van het eigen gelijk zou al veel helpen. Multatuli zei ooit: 'Niemand weet het. En zij die beweren het te weten, zijn het onderling niet eens.’

 

*Alice is een gefingeerde naam. De echte naam van de betrokkene is bekend bij KIS.

Een kortere versie van dit verhaal verscheen op 22 december in Trouw (katern TIJD).