Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten 2023
Nederland heeft sinds 1 januari 2022 een nieuwe inburgeringswet. In deze wet is – in tegenstelling tot de vorige inburgeringswet – een belangrijke rol weggelegd voor de gemeente, die statushouders en gezinsmigranten ondersteunt en begeleidt naar een passende leerroute. Gemeenten hebben het afgelopen jaar grote stappen gemaakt. Toch wordt de uitvoering van inburgering maar ten dele gerealiseerd. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitor Gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten van KIS in samenwerking met Divosa. 59% van de gemeenten deed aan dit onderzoek mee, dat nu voor het achtste jaar op rij uitkomt.
De Wet inburgering 2021 heeft drie belangrijke pijlers:
- Inburgeraars kunnen snel starten met inburgeren
- Inburgeraars kunnen een inburgeringstraject op maat volgen
- Het leren van de taal gaat hand in hand met participatie, bijvoorbeeld via een stage, opleiding of werkervaringsplaats.
Struikelblokken hierin zijn onder andere het gebrek aan randvoorwaarden zoals kinderopvang, passende lestijden en reiskostenvergoeding. Daarnaast zijn er uitdagingen bij het combineren van taalles en participatie, en bij het maken van een snelle start met de inburgering. Tot slot lopen gemeenten bij het financieel ontzorgen van statushouders en het bereiken van gezinsmigranten tegen bepaalde zaken aan. In dit artikel staan we stil bij deze uitdagingen. Op basis van het onderzoek doen we een aantal aanbevelingen voor gemeenten, maar ook voor de Rijksoverheid, het COA en het IND.
Statushouders die in de centrale opvang verblijven kunnen meestal geen ‘vroege start’ met de inburgering maken
De (regie)rol van gemeenten in de inburgering start op het moment dat statushouders aan de gemeente worden gekoppeld voor huisvesting. Omdat statushouders doorgaans nog enige, of lange tijd in het asielzoekerscentrum (azc) verblijven tot dat hun woning beschikbaar komt, is het de bedoeling dat gemeenten al contact met ‘hun’ statushouders hebben en een begin maken met het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen dit op hun eigen manier vormgeven. Dit wordt de ‘vroege start in het azc’ genoemd. Het lukt het merendeel van de gemeenten (68%) niet om een vroege start te realiseren; 28% geeft aan dat het helemaal niet lukt en 40% dat het onvoldoende lukt. In gemeenten waar het wél lukt om vroeg te starten (16%), gaat het overigens veelal om een eerste kennismaking met de statushouder. Het lukt meestal nog niet om een daadwerkelijke start te maken met de inburgeringslessen. Gemeenten hebben bij het realiseren van een vroege start te maken met een reeks van hardnekkige belemmeringen, die grotendeels buiten hun eigen invloedssfeer liggen. Verreweg de belangrijkste is dat de azc’s waarin aan de gemeente gekoppelde statushouders verblijven, (te) ver weg zijn van de gemeente. De belangrijkste factor die bijdraagt aan het realiseren van een vroege start is dan ook de nabijheid van een azc. Als – al dan niet via ‘regioplaatsing’ – de aan de gemeente gekoppelde statushouders verblijven in een of enkele nabijgelegen azc’s, dan lukt het in sommige gevallen wél om een vroege start te maken.
We raden betrokken partijen dan ook aan om te werken aan kleinschalige opvang in de buurt van de toekomstige woonplaats. Maak daarnaast ook gebruik van arrangementen zoals het logeren bij een gastgezin via Takecarebnb om statushouders die in een azc wachten op definitieve huisvesting alvast in de toekomstige gemeente te laten wonen.
Deelname aan inburgeringsaanbod staat onder druk doordat niet voldaan wordt aan benodigde randvoorwaarden
Kinderopvang is een belangrijke randvoorwaarde voor het slagen van de inburgering. Als er geen kinderopvang beschikbaar is, gaat dit vaak ten koste van het inburgeringsproces van voornamelijk vrouwen. Zij blijven dan thuis of nemen hun kind mee naar taallessen. De monitor laat zien dat de schaarste aan kinderopvangplekken zich manifesteert in de praktijk van de inburgering. Vijfenveertig procent van de gemeenten rapporteert dat het vaak voorkomt dat een statushouder of gezinsmigrant niet tijdig, of slechts deels kan starten met de leerroute omdat er geen kinderopvang beschikbaar is. En nog eens 38% zegt dat dit soms voorkomt. Gemeenten proberen in deze gevallen de inburgeraar te ondersteunen door de taalaanbieder te vragen het lesrooster aan te passen, het organiseren van alternatieve vormen van kinderopvang en/of het stimuleren van alternatieve methodes zoals zelfstudie en de inzet van taalmaatjes. Ook reiskosten blijken nog steeds een belemmering te zijn voor deelname aan inburgeringsaanbod. Dit geldt bijvoorbeeld bij de vroege start van de inburgering in het azc, maar ook als inburgeringsplichtigen een taalcursus buiten de eigen woonplaats gaan volgen. In dit laatste geval verschilt het per gemeente of er mogelijkheden zijn om reiskosten vergoed te krijgen.
Gemeenten zouden er goed aan doen om ook andere vormen van opvang (gastouderopvang, opvang door ouders onderling) te faciliteren en te ondersteunen.
Gemeenten zouden er dan ook goed aan doen om ook andere vormen van opvang (gastouderopvang, opvang door ouders onderling) te faciliteren en te ondersteunen. Daarnaast is het het waard om te verkennen of de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) beter kan worden benut door inburgeraars. Daarnaast bevelen we gemeenten aan om reiskosten beschikbaar te stellen vanuit het budget voor de uitvoeringskosten van de Wet inburgering onder het Gemeentefonds. Stem ook het inburgeringsaanbod in overleg met taalaanbieders zo veel mogelijk af op de persoonlijke omstandigheden van de inburgeringsplichtigen, bijvoorbeeld door rekening te houden met de reistijd en schooltijden van kinderen.
Het combineren van participatie met het leren van de taal komt (nog) onvoldoende van de grond
Een belangrijk uitgangspunt van de Wi2021 is de combinatie van inburgeren door het leren van de taal en door te participeren. Deze twee doelen kunnen elkaar versterken en bijdragen aan het volwaardig meedoen in de maatschappij. Gemeenten hebben een belangrijke rol hierin, door de vormgeving van duale trajecten waarbij het leren van de taal en werk, participatie of opleiding gecombineerd worden. Uit onze monitor blijkt dat er op dit moment nog weinig sprake is van duale trajecten voor alle bijstandsgerechtigde statushouders. Voor ondersteuning bij de weg naar werk zeggen gemeenten dat bijstandsgerechtigde statushouders gebruik kunnen maken van reguliere instrumenten voor arbeidstoeleiding in het kader van de Participatiewet. In de praktijk blijken deze instrumenten nog niet altijd te worden ingezet, omdat uiteindelijk toch enige beheersing van het Nederlands wordt verwacht bij bijvoorbeeld deelname aan trainingen of bij vrijwilligerswerk. Ook werkgevers verwachten dat inburgeraars al (enig) Nederlands spreken. Op deze manier is er geen sprake van een combinatie van het leren van de taal en participeren, maar is taal een voorwaarde voor deelname aan op participatie gerichte activiteiten.
Het onderzoek laat zien dat niet alle groepen inburgeraars in gelijke mate worden gestimuleerd als het gaat om ‘participatie’ en de weg naar werk.
Daarnaast laat het onderzoek zien dat niet alle groepen inburgeraars in gelijke mate worden gestimuleerd als het gaat om ‘participatie’ en de weg naar werk. Een derde van de gemeenten zegt bij de arbeidstoeleiding van bijstandsgerechtigde echtparen, zich meestal op de man te richten. Bovendien hebben niet alle gemeenten beleid voor de arbeidstoeleiding van niet-uitkeringsgerechtigheden, oftewel nuggers.
Het is aan te bevelen voor gemeenten om te investeren in relaties met werkgevers en samen te werken aan het realiseren van randvoorwaarden voor trajecten waarin het leren van de taal en participatie daadwerkelijk kunnen worden gecombineerd. Maak hierbij waar nodig bijvoorbeeld gebruik van meertalige begeleiders. Daarnaast bevelen de onderzoekers gemeenten aan om ook aan inburgeringsplichtige statushouders en gezinsmigranten die geen uitkering ontvangen, gerichte ondersteuning bij het zoeken naar werk te bieden.
Gemeenten ervaren specifieke uitdagingen bij de begeleiding van gezinsmigranten
De helft van de gemeenten ondervindt specifieke uitdagingen bij de start van de begeleiding van gezinsmigranten. Gemeenten ervaren soms weerstand bij gezinsmigranten rondom het (verplichte) inburgeren. Gemeenten vinden het vaak ook lastig om gezinsmigranten te adviseren en te begeleiden bij de inburgering, terwijl gezinsmigranten deze zelf moeten betalen. Dit geldt in sterkere mate wanneer het volgen van de Z-route de beste optie voor een gezinsmigrant lijkt te zijn. Hierbij moet hij of zij zelf 800 uur aan taallessen bekostigen.
De contacten met gezinsmigranten verlopen vaak moeizaam: er is een hoge ‘no show’ bij afspraken en het plannen van nieuwe afspraken gaat lastig, vooral bij werkende gezinsmigranten.
Gemeenten constateren dat betaald werk op gespannen voet kan staan met de verplichtingen in de Wet inburgering.
Tot slot constateren gemeenten dat betaald werk op gespannen voet kan staan met de verplichtingen in de Wet inburgering. Gemeenten zien dat gezinsmigranten, vaker dan statushouders, al snel nadat zij inburgeringsplichtig worden, een betaalde baan hebben. Het volgen van taalonderwijs is in de praktijk niet altijd goed te combineren met werken, terwijl de Wet inburgering juist tot doel heeft dat inburgeraars zo snel mogelijk meedoen in de maatschappij, liefst via betaald werk.
We raden gemeenten aan om consulenten en klantmanagers goed toe te rusten voor hun rol bij de begeleiding van gezinsmigranten. Daarnaast bevelen we aan om de samenwerking met taalaanbieders te benutten om ook voor gezinsmigranten meer passend en flexibel inburgeringsaanbod mogelijk te maken (zoals taallessen in de avonduren en cursussen die (deels) online te volgen zijn).
Financieel ontzorgen is maar ten dele mogelijk en wenselijk
Statushouders met een bijstandsuitkering worden in de eerste zes maanden vanaf het recht op de uitkering financieel ontzorgd. Doel van het ontzorgen is het voorkomen van financiële problemen, daarnaast wil men voorkomen dat onzekerheid over de financiële positie in de beginfase van het inburgeringstraject afleidt van inburgering. Vier op de tien gemeenten geven aan álle bijstandsgerechtigde statushouders te ontzorgen. Maar er zijn ook gemeenten die een deel van de doelgroep ontzorgen of een alternatieve invulling van het ontzorgen toepassen. Verplicht ontzorgen is volgens gemeenten niet voor iedereen nodig: sommige statushouders zijn voldoende zelfredzaam. Anderzijds weten we uit onderzoeken van KIS en de Nationale Ombudsman dat alleen ontzorgen niet leidt tot financiële zelfredzaamheid. Daarvoor is ook financiële begeleiding (individueel en/of in de vorm van cursussen) nodig. In 19% van de gemeenten wordt dit echter niet aangeboden. Daarnaast constateren meerdere gemeenten dat de hoogte van de uitkering van statushouders vaak niet toereikend is om de vaste lasten van te betalen.
Op basis van het onderzoek bevelen we gemeenten aan om met nutsbedrijven en zorgverzekeringen afspraken te maken over vroegsignalering van betaalachterstanden en goede voorbeelden (van convenanten of werkwijzen met deze partijen) te delen met andere gemeenten. Daarnaast raden we gemeenten aan om financieel ontzorgen altijd samen te laten gaan met ondersteuning van de financiële zelfredzaamheid. We bevelen tot slot de Rijksoverheid aan om te monitoren of de hoogte van het inkomen (op bijstandsniveau) überhaupt voldoende is om vaste lasten van te betalen en te leven en om daarnaast gemeenten voldoende beleidsruimte te bieden om het financieel ontzorgen in te vullen.
Publicatie details
- Titel
- Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten 2023
- Auteur
- Marjan de Gruijter, Tamara A. Kool, Youp Dusault
- Uitgever
- Kennisplatform Inclusief Samenleven
- Jaar van uitgave
- 2023
- ISBN
- ISBN 978-94-6409-252-3
- Aantal pagina's
- 80