‘Ongedocumenteerden worden vaak niet geselecteerd voor de vrouwenopvang’

Welke knelpunten ondervinden organisaties bij het voorkomen en bestrijden van gendergerelateerd geweld? En wat is er nodig om dit te verbeteren? Daarover spraken experts, hulpverleners en beleidsontwikkelaars tijdens een expertmeeting op 15 februari. Een belangrijk knelpunt: het tekort aan plekken bij de vrouwenopvang.

Artikel
Vluchtelingen

Het is vandaag, donderdag 8 maart, Internationale Vrouwendag. Ondanks de wereldwijde aandacht voor vrouwenrechten, gaat er volgens Hilde Bakker van Movisie nog veel fout in de hulpverlening aan meisjes en vrouwen. Uit onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) blijkt ook dat een op de drie vrouwen in haar leven te maken krijgt met gendergerelateerd geweld, waarbij het geslacht van een persoon de achterliggende reden van dit geweld is. Vrouwen met een migratieachtergrond komen bovendien sneller in een afhankelijke relatie terecht, wat hen vatbaarder maakt voor huiselijk geweld, eergerelateerd geweld of isolatie.

Over de expertmeeting
De expertmeeting ‘VN-vrouwenverdrag en gendergerelateerd geweld en de implicaties hiervan op Nederlands beleid’ is georganiseerd door het Netwerk VN-Vrouwenverdrag in samenwerking met Movisie en Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann. Meer weten over dit netwerk? Ga naar: www.vn-vrouwenverdrag.nl.

 

Tekort aan opvangplaatsen

Er is een algemeen tekort aan plekken, waardoor bepaalde keuzes worden gemaakt

Bij het naleven van het VN-Vrouwenverdrag - waarbij de overheid de plicht heeft om vrouwen als burgers tegen gendergerelateerd geweld te beschermen en het te voorkomen - hebben organisaties en hulpverleners soms te maken met een kloof tussen beleid en praktijk. Zo kloppen jaarlijks zo’n 10.000 vrouwen aan bij een opvang. Daar zijn in totaal 475 plaatsen beschikbaar bij 20 organisaties. Terwijl in het VN-Vrouwenverdrag naar voren komt dat er voldoende opvangplaatsen voor slachtoffers moeten zijn.

‘Daar kunnen we niet aan voldoen’, aldus Sara Etty, beleidsadviseur huiselijk geweld en kindermishandeling bij gemeente Rotterdam. ‘Dat kan ook niet op basis van het budget dat we hiervoor krijgen van het Rijk.’ Iets dat Nona Kuppen, juridisch medewerker bij solidariteitsorganisatie STIL, gericht op mensen zonder verblijfsvergunning herkent: ‘Er is een algemeen tekort aan plekken, waardoor bepaalde keuzes worden gemaakt. Ongedocumenteerden behoren vaak tot de groep die niet wordt geselecteerd. In het verleden is wel eens gezegd dat de desbetreffende vrouw zich maar moest melden bij het asielzoekerscentrum. Dit duidt op weinig kennis van de doelgroep, gezien ze op het azc geen aanspraak meer kunnen maken. Ook duidt dit op gebrek van kennis omtrent wet en regelgeving aangezien er gediscrimineerd wordt op basis van verblijfsstatus. De vouwenopvang wil het liefst geen ongedocumenteerden omdat ze bang zijn ergens aan “vast te zitten”, waar ze dan niet meer vanaf komen.’

Uit eerder onderzoek van Federatie Opvang blijkt dat het vaak onnodig lang duurt voor vrouwen om na een opvangperiode naar een nieuw onderkomen te kunnen. Petra Snelders, voorzitter VN-Vrouwenverdrag en adviseur op het gebied van mensenrechten, migratie en vrouwen legt dit uit: ‘De opvang zit vooral vol met vrouwen die geen of een beperkt sociaal netwerk hebben, of geen of een tijdelijke verblijfsvergunning. Hierdoor wordt zelf een alternatieve woonruimte vinden bemoeilijkt.’

Afhankelijke verblijfsstatus

Het vreemdelingenbeleid maakt je juridisch afhankelijk van een ander waardoor jouw integratie kan belemmerd worden

Kuppen: ‘Als een relatie binnen vijf jaar verbroken wordt, doordat vrouwen slachtoffer zijn van huiselijk geweld of om andere redenen, dan vervalt daarmee ook de verblijfstatus van de vrouw. Zo voelen sommige vrouwen met een afhankelijke verblijfsstatus zich gedwongen om in hun relatie te blijven.’ Snelders voegt hieraan toe: ‘Het is beleid dat bijt. Je hebt aan de ene kant een vreemdelingenbeleid en aan de andere kant een emancipatiebeleid en een integratiebeleid. Er wordt verwacht dat je integreert, terwijl het vreemdelingenbeleid je juridisch afhankelijk maakt van een ander die daardoor jouw emancipatie en integratie kan belemmeren.’

ZMV-vrouwenorganisaties onvoldoende erkenning

In de praktijk blijkt dat de organisaties gericht op zwarte-, migranten- en vluchtelingenvrouwen (ZMV) niet voldoende erkenning en financiering krijgen, ziet Snelders: ‘Door alle bezuinigingen van afgelopen jaren, is de hele structuur, en daarbij de expertise, ervaring en de netwerken van de zwarte-, migranten- en vluchtelingenvrouwenorganisaties die voorheen bestonden, voor een groot deel tenietgedaan. Terwijl juist deze organisaties betrokken moeten zijn bij de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid. Ze spelen een belangrijke rol bij ondersteuning en het groter maken van het netwerk van een kwetsbare vrouw. Er moet meer in geïnvesteerd worden.’

Oplossingen

Margreet de Boer, advocaat bij Van Kempen Advocaten, ziet een manier om de kloof tussen beleid en praktijk te dichten: ‘Dat kan op een juridische manier. Het VN-Vrouwenverdrag en het verdrag van Istanbul zijn bindend.’ Etty vult aan: ‘Dit geldt ook voor bepaalde EU-richtlijnen. Een direct beroep op bepaalde bepalingen bij de rechter doen, kan succesvol zijn en de aandacht op de problematiek vestigen. Daarbij kun je de verdragen en overige juridisch bindende documenten als beleidskader en lobby-instrument gebruiken. Als NGO zou je het beleid er tegenaan kunnen houden.’

De Boer legt uit hoe je dit zou kunnen doen: ‘Als lobbyorganisatie kun je tegen de gemeente zeggen: jullie moeten dit doen. Niet omdat wij dat vinden, maar omdat dat de internationale norm is. Dat maakt je argument krachtiger. Op het moment dat er vrouwen zijn die geen toegang tot een opvang hebben omdat deze vol zit, dan heb je een goede zaak tegen de overheid. In het verdrag staat deze verplichting namelijk. Vrouwen aan wie een plek in de opvang wordt geweigerd omdat deze vol zit, kunnen met een beroep op de verdragen bij de rechter een opvangplek afdwingen.’ Etty: ‘De centrumgemeenten zijn verantwoordelijk voor de opvang. Als je vindt dat de gemeente zijn taak niet goed doet, kan je haar daarop aanspreken.’

Ook moeten wijkteams meer getraind worden op het herkennen van signalen van huiselijk geweld. Snelders: ‘Van sociale wijkteams wordt gevraagd dat ze generalisten zijn, maar binnen sommige teams mist specialistische deskundigheid. Vooral als je het over zwarte-, migranten- en vluchtelingenvrouwen hebt.’

Tenslotte noemt Kuppen van organisatie STIL ook enkele oplossingen met betrekking tot de opvang van ongedocumenteerde vrouwen: ‘Wanneer er meer capaciteit bij de vrouwenopvang is, kunnen ongedocumenteerde vrouwen opgevangen worden. Ook moet de opvang geïnformeerd worden over hoe ze met deze doelgroep moeten omgaan en welke mogelijkheden en plichten ze als opvang hebben. Op deze manier zullen de discussies die geregeld gevoerd worden, niet meer mogelijk zijn. Dit beaamt Snelders: ‘Er moet überhaupt niet naar migratiestatus gekeken worden bij de aanvraag van voorzieningen. Een oplossing bij ongedocumenteerden zou zijn om vrouwen direct een zelfstandige verblijfstatus te geven. Juridische verblijfsonafhankelijkheid is nodig voor de preventie van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen. Nadenken over doorstroming na de opvang is ook belangrijk. Voor deze vrouwen moet voldoende huisvesting zijn.’

 

Het VN-Vrouwenverdrag

Sinds 1990 is in VN-verband overeenstemming bereikt over de stelling dat geweld tegen vrouwen een schending is van de fundamentele mensenrechten van vrouwen. Het VN-Vrouwenverdrag heeft als doel het uitbannen van alle vormen van vrouwendiscriminatie. De Nederlandse overheid heeft een actieve plicht om burgers in het algemeen en vrouwen in het bijzonder, preventief te beschermen tegen partnergeweld door actief en gendersensitief beleid te ontwikkelen; in voorkomende gevallen te beschermen bij partnergeweld door o.a. effectief politieoptreden te organiseren; geweld te vervolgen en bestraffen door justitie en daarvoor ook samenhangend beleid te ontwikkelen. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in verschillende internationale afspraken. Sinds 2000 is het voor Nederlandse burgers mogelijk om een klacht in te dienen bij de CEDAW-comité (Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women), die toeziet op naleving van het verdrag.

In de Istanbul Conventie van de Raad van Europa is vastgelegd dat de overheid de plicht heeft om vrouwen als burgers tegen dit geweld te beschermen en vooral om het geweld te voorkomen. Preventie, bescherming, vervolging en monitoring zijn de belangrijkste pijlers van de Istanbul Conventie. Nederland moet in 2018 rapporteren in hoeverre het die plichten nakomt.