‘Overheidsbeleid biedt jongeren in achterstandswijken geen extra kansen’

Jongeren in achterstandswijken staan er beroerd voor, zo stellen onderzoekers Suzanne Tan en Maarten Davelaar in hun boek De jeugd maar geen toekomst?. Zij onderzochten wat de aandacht van de overheid deze jongeren oplevert. Een gesprek met de twee onderzoekers.

Artikel
Integratie- en inburgeringsbeleid

De titel van het boek verraadt het al: het beeld is somber voor deze jongeren.
‘Door de economische crisis is de werkloosheid onder jongeren flink toegenomen en ruim tweemaal zo hoog als gemiddeld. Jongeren uit achterstandswijken worden nog harder getroffen. De weinige banen die er zijn gaan meestal niet naar degenen met een postcode van een achterstandswijk of een buitenlands klinkende naam. Twee jongeren die we interviewden, Hicham en Adem, namen los van elkaar de proef op de som, en schreven twee keer dezelfde sollicitatiebrief: eenmaal met hun eigen naam en eenmaal met een Nederlands klinkende naam. De “Nederlandse” sollicitanten werden uitgenodigd, zij zelf niet. Afgestudeerde hbo’ers, want ook die zijn er voldoende te vinden in achterstandswijken, lukt het vaak nog wel om het bijbaantje dat ze tijdens hun studie hadden nog een tijdje vast te houden, maar niet om een echte baan te bemachtigen. Zij blijven dan bijvoorbeeld bij de Dirk van den Broek werken, wat weer nadelig is voor jongeren met minder scholing. We troffen veel jongeren aan zonder startkwalificatie: zij zijn als het om werk vinden gaat het slechtste af.’

Veel jongeren hebben makkelijker toegang tot illegale activiteiten dan tot regulier werk

Hoe werkt het opgroeien in een achterstandswijk door in de kansen van jongeren?
‘Dat zet hen vaak op een flinke achterstand. De omgeving waarin deze jongeren opgroeien is weinig stimulerend. Er is ondanks alle investeringen nog steeds sprake van verloedering en overlast en de criminaliteit is meestal niet ver weg. De bewoners in deze wijken zijn gemiddeld armer en minder gezond, hun opleidingsniveau is lager en een deel spreekt maar weinig Nederlands. De huizen zijn vaak klein en de gezinnen groot waardoor veel kinderen op straat te vinden zijn, al dan niet onder toezicht van oudere broers of zussen. De sociale vaardigheden die jongeren in deze wijken verwerven, sluiten vaak niet goed aan bij de cultuur op scholen en bij “witte” werkgevers. Veel jongeren hebben makkelijker toegang tot illegale activiteiten dan tot regulier werk.’

Hoe ervaren jongeren in achterstandswijken dit zelf?
‘Zonder eigen inkomen kunnen jongeren niet op zichzelf gaan wonen, sparen of trouwen. We spraken bijvoorbeeld een jongen die op zijn 25e nog thuis woonde en daar flink van baalde. Hij had geen vast inkomen en kwam daardoor niet in aanmerking voor een eigen woning; zonder huis kon hij ook zijn vriendin niet ten huwelijk vragen, en zonder huwelijk geen seks. Hij probeerde thuis ondertussen wat zelfstandiger te worden maar zijn moeder liet hem nog geen ei bakken. Zijn hele maatschappelijke en persoonlijke leven stond stil. We troffen sowieso vrij veel sombere jongeren aan, die niet goed meer wisten hoe het nu verder moest. Ze noemden zelf verveling, depressiviteit, slapeloosheid, hoofdpijn, stress en een ongezonde levensstijl als gevolg van hun situatie.

Overigens zagen we ook wel heel veerkrachtige jongeren, die ondanks alle tegenslagen maar door bleven knokken en stapje voor stapje steeds verder kwamen. Of die juist vanwege alle vooroordelen extra gemotiveerd waren om zich te bewijzen. Toch is het belangrijkste probleem dat veel jongeren die we spraken niet het gevoel hebben dat ze erbij horen. Hoe goed ze ook hun best doen, zij krijgen geen echte kans. Een deel van hen voelt weinig binding met de samenleving.’

Maar hoe zit het dan met die aandacht van de overheid?
‘De meeste jongeren zien dat als een deel van het probleem, niet als deel van de oplossing. Jongeren vinden dat de overheid niets voor hen doet en hechten weinig waarde aan de “kansen” die ze krijgen. Ze worden bijvoorbeeld naar een uitzendbureau verwezen of krijgen tips voor hun sollicitatiebrief. Voor jongeren die we in beleidsjargon aanduiden als “met een grote afstand tot de arbeidsmarkt”, is dit onvoldoende, zij hebben andere hulp nodig dan die ze nu krijgen. Jongeren die wel een opleiding hebben afgerond voelen zich niet serieus genomen of zelfs beledigd. Ook de tijdelijke stages en werkervaringsplaatsen helpen hen meestal niet vooruit: het zijn geen echte kansen, want ze leiden toch niet naar een echte baan. En jongeren die zelf ideeën hebben voor hun toekomst, die een opleiding willen doen of willen gaan ondernemen, ervaren vooral tegenwerking door de overheid. De regels en procedures zitten hen in de weg.’

Dus de jongeren zijn niet positief over de inspanningen van de overheid. En hoe zien jullie als onderzoekers dit?
‘Kijken we naar de resultaten van de overheidsinspanningen, dan geven die helaas alle aanleiding voor deze negatieve beeldvorming. Tussen juni 2013 en juni 2014 deden zo’n 4.300 jongeren een beroep op ondersteuning via het Jongerenloket van de gemeente Rotterdam. Na een jaar waren er 840 aan het werk of weer terug op school. Een deel van hen had daarbij hulp gekregen via een voorziening, maar een aanzienlijke groep deed dat op eigen kracht. Zo’n 1600 jongeren ontvingen na dat jaar nog steeds een uitkering. Ongeveer 1800 jongeren vielen uit: ze kwamen na de zoekperiode van vier weken niet terug voor het aanvragen van een uitkering, ze verdwenen uit beeld na verwijzing naar een voorziening waar ze nooit aankwamen, of ze startten wel met een traject maar vielen daar alsnog uit. Onze pijnlijke conclusie is dat uitval dus veruit het belangrijkste resultaat van het sociale systeem is.

Voor zover er positieve resultaten geboekt worden, zijn die slechts in beperkte mate toe te schrijven aan de interventies en voorzieningen die ingezet worden. De bijwerkingen lijken groter dan de bedoelde resultaten: onder de uitvallers zijn veel jongeren die het op eigen kracht niet redden, uit het zicht raken, met hun activiteiten ‘onder de radar’ verdwijnen en niet de steun krijgen die ze nodig hebben. Daarmee draagt het sociale systeem zelf bij aan wat het beoogt te bestrijden. Ondanks alle mooie woorden en ambities blijkt overheidsondersteuning vooral een uitvalfabriek.’


 

De meeste ingrediënten om jongeren op weg te helpen zijn er wel, maar worden vaak voor de verkeerde jongere of op het verkeerde moment ingezet

Hoe kan dit? Deugen de interventies dan niet?
‘Nee, daar ligt het niet aan. Er is nog steeds een breed voorzieningenaanbod, ook na de bezuinigingen. De meeste ingrediënten om jongeren op weg te helpen zijn wel aanwezig, maar worden vaak voor de verkeerde jongere of op het verkeerde moment ingezet. Institutionele belangen zijn leidend, of de politiek heeft vooraf al bepaald wat een jongere moet vinden, voelen en doen. Er is nauwelijks oog voor de eigen ambities van jongeren, terwijl de betrokkenheid en eigen motivatie van een deelnemer de belangrijkste succesfactor is voor elke interventie. Als we willen dat interventies die sociale uitsluiting tegen gaan effectiever zijn, dan moeten we ze beter laten aansluiten bij het willen en kunnen van jongeren. Naar het kunnen wordt veel gekeken – denk aan diploma’s, zelfredzaamheidsmatrix – maar naar willen wordt nauwelijks gekeken. Het serieus nemen van de beleving, het gevoel en de ambitie van jongeren vraagt allereerst om een werkelijk luisterend oor. Dat vraagt van professionals het vermogen om zich in te leven en open te staan voor de oplossingen of wensen die jongeren zelf aandragen. Wij denken niet dat trajecten opleggen aan jongeren die eigenlijk iets anders willen, gaat werken.’

Wat moet er dan gebeuren?
‘Alle jongeren zijn anders en de interventie moet worden afgestemd op het zelfbeeld, wat ze kunnen en wensen, en de zelfredzaamheid van jongeren. Zo is je vaardigheden vergroten en werkervaring opdoen een goede keuze voor jongeren die maatschappelijk mee willen doen maar over onvoldoende competenties beschikken. En een directieve, sturende en warme aanpak past bij jongeren die afgehaakt zijn, geen vertrouwen meer hebben en wellicht zijn afgegleden. Maar jongeren die klaar staan om aan het werk te gaan, over de juiste skills en een diploma beschikken, die moet je hier niet mee lastig vallen, die hebben vooral een kans nodig. Voor hen is positieve actie geboden. Want discriminatie los je niet op met een sollicitatietraining of gedragsbeïnvloeding. En dan hebben we ook nog een categorie jongeren met talent en heel eigen ideeën, die niet gemotiveerd zijn voor een laag betaald baantje maar waarvan de drive misschien tot economische zelfstandigheid kan leiden. Deze types hebben meer aan ondersteuning bij het opstellen van een ondernemingsplan dan aan disciplinering of het terugsturen naar school. Hoe logisch dit ook klinkt, in de praktijk gaat het meestal niet zo. Een benadering die adequaat is voor sommigen wordt toegepast op iedereen, wat vaak averechtse gevolgen heeft.

Hoewel de resultaten van overheidsondersteuning veel te wensen over laten, betekent dit niet dat alles nu anders zou moeten. Het gaat er vooral om bestaande aanpakken gerichter in te zetten en hier en daar gaten in het aanbod op te vullen. Het allerbelangrijkste is echter om jongeren, en mensen in het algemeen, te beschouwen als  als werkzaam bestanddeel van interventies. Dat zal nog de grootste uitdaging zijn.’

Hebben jullie tips?
‘We hebben een model ontwikkeld waarin we zowel interventies als jongeren hebben ingedeeld in verschillende typen. Aan de hand van dat model laten we zien welke jongere welke benadering nodig heeft en wat waarschijnlijk het resultaat is bij een verkeerde benadering.  We hopen dat het “anders denken” hierover professionals inspireert. En voor wie er concreet mee aan de slag wil bieden we trainingen en begeleidingstrajecten.’

Suzanne Tan en Maarten Davelaar zijn zelfstandig onderzoekers en onder andere verbonden aan Plus Confidence.